Geïllustreerd door Jacoba
Kunstenares Anna Jacoba Bosscha (1858-1924), Jacoba of Coba genoemd, is de oudste dochter van Johannes Bosscha jr en Paulina Emilia Kerkhoven. Deze namen zullen de lezers van Hella Haasses historische roman Heren van de Thee wellicht bekend voorkomen. In dat boek voert de schrijfster immers het gezin Bosscha-Kerkhoven ten tonele. Hun dochter Jacoba speelt in Haasses roman nauwelijks een rol, maar is desalniettemin een interessante figuur. Zij wordt kunstenares en voorziet onder andere jeugdboeken van afbeeldingen. Omdat in deze boeken slechts staat vermeld dat ze zijn geïllustreerd door Jacoba, zijn ze de meesten niet eerder met Bosscha in verband gebracht.
Leiden
Jacoba Bosscha wordt geboren in Leiden op 6 november 1858.[1] Ze is de oudste dochter van Johannes Bosscha junior en Paulina Emilia Kerkhoven. Haar oudere broer Johannes is kort daarvoor in 1857 ter wereld gekomen.[2] Na Johannes en Jacoba volgen nog drie meisjes: Bertha Elisabeth (geb. 1860), Margaretha Elisabeth (geb. 1862) en Paulina Emilia Sophia Catharina (geb. 1864). De jongste telg van het gezin is ten slotte Karel Albert Rudolf. Hij wordt geboren op 15 mei 1865.[3]
Ten tijde van het ouderlijk huwelijk is vader Johannes Bosscha assistent aan het fysisch kabinet in Leiden.[4] Hij gaat vervolgens een glansrijke carrière in de wetenschap tegemoet. In 1861 verhuist het gezin vanuit Leiden naar Breda omdat Bosscha in 1860 daar het hoogleraarsambt aan de Koninklijke Militaire Academie heeft aanvaard.[5] Als hij dan in 1878 hoogleraar in de natuurkunde aan de Polytechnische School in Delft wordt, verhuist het gezin opnieuw. In 1885 vertrekt Jacoba ten slotte met haar ouders naar Haarlem waar haar vader de functie van secretaris van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen gaat bekleden.
Familie van kunstenaars
In een artikel in Haarlem’s Dagblad (29 mei 1917) schrijft een journalist – op basis van een interview met de kunstenares – dat Bosscha pas rond haar 30ste levensjaar gaat schilderen. Dat moet dus in de tijd zijn geweest dat ze met haar ouders naar Haarlem verhuist. Via moeders kant van de familie zijn er al nauwe banden met de kunstwereld. Bosscha’s neef August van Delden is bijvoorbeeld architect en sinds 1887 directeur van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.[6] Aan die Haagse kunstschool zal Bosscha dan ook lessen gaan volgen.[7]
Haar eerste tekenvaardigheden leert ze echter al eerder, en wel van haar moeder, zo blijkt tenminste uit het hiervoor genoemde interview. Bij Bosscha in huis ziet de journalist namelijk een portret van Jacoba als jong meisje, door haar moeder getekend. Dat Paulina Emilia Kerkhoven verdienstelijk tekent, meldt bij mijn weten verder uitsluitend kunsthistoricus Albert Plasschaert in zijn Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst.[8] Deze noemt daarin namelijk een mevrouw Bosscha die “miniatuurportretten (potlood) harer familieleden” maakt. Het gaat hier ongetwijfeld om Bosscha’s moeder Paulina Emilia Kerkhoven.
Het interview met Jacoba is, voor zover ik nu kan overzien, de enige keer dat de bepalende invloed van deze amateurkunstenares op haar dochter ter sprake komt. Ook Plasschaert noemt de invloed van moeder op dochter niet, hoewel hij wel beide kunstenaressen ter sprake brengt.
Haagse academie
Na haar thuisopleiding gaat Bosscha tekenlessen volgen bij kunstenaar en tekenleraar Johannes Christiaan d’Arnaud Gerkens en start ze met lessen aan de Haagse academie waarvan haar neef directeur is. Ten slotte neemt Bosscha nog drie jaar schilderlessen bij schilder Ferdinand Oldewelt.[9]
Schilderes Christina Abigael (Chrisje) van der Willigen volgt gelijktijdig lessen bij Oldewelt volgens Nieuwe Rotterdamsche courant (20 april 1926). Volgens de eerder genoemde journalist van Haarlem’s dagblad vormen Bosscha en Van der Willigen met een aantal andere vrouwen bovendien een club van schilderessen. Als Oldewelt bij gelegenheid van Van der Willigens 80ste verjaardag het woord neemt, vertelt hij over het atelier aan de Brouwersgracht te Haarlem, “waar eenige dames onder zijn leiding de schilderkunst beoefenden”, zo staat in Laarder courant De Bel (9 mei 1930). Wellicht is onder deze vrouwen ook Bosscha.
Door Jacoba
Eerder genoemde Plasschaert vermeldt ook dat Bosscha kinderboeken illustreert, zonder verwijzing naar specifieke jeugdboeken.[10] Kunstenaarslexica, zoals AKL en Scheen, nemen vervolgens deze opmerking van Plasschaert over, eveneens zonder verwijzing. Om welke kinderboeken het gaat en hoe de illustraties eruit zien, wordt uit geen van deze korte biografieën duidelijk.
Alleen kunsthistorica Marian Groot noemde in haar boek Vrouwen in de vormgeving 1880-1940 een kinderboek dat Bosscha voor een tentoonstelling instuurt, en wel naar de nationale expositie van vrouwenarbeid in 1898. Het gaat om een jeugdboek met de titel Jongens lief en leed.[11] Groots belangrijkste aanwijzing was de catalogus van de tentoonstelling waarin het jeugdboek kort wordt genoemd. Voor de kunsthistorica, die vooral zocht naar namen van vormgevers, had de identificatie van deze specifieke jeugdroman geen prioriteit.
Het blijkt te gaan om een jeugdboek van schrijfster Mena Elisabeth Fabius-Cremer Eindhoven, uitgegeven door Allert de Lange in 1895 (cat. 3). De vier gekleurde platen in dit jeugdboek zijn kennelijk van Bosscha. Op de titelplaat van het boek staat de achternaam Bosscha echter niet vermeld. Daar staat alleen “Geïllustreerd met 4 gekleurde Platen door Jacoba”.
De achternaam van de illustratrice komt in het boek dus niet ter sprake, maar uit de inzending naar de tentoonstelling in Den Haag in 1898 blijkt dat het hier weldegelijk om Bosscha gaat.
Nog meer illustraties
Met iets meer speurwerk komen we snel uit bij andere boeken die dan ook door Bosscha geïllustreerd moeten zijn. Een vergelijkbare vermelding staat namelijk op de titelplaat van een ander kinderboek, genaamd ’t Jodinnetje van Elspeet (cat. 2). Dit werk is uit hetzelfde jaar (1895) en bovendien van dezelfde Amsterdamse uitgever. In de eerste druk ervan staat op de titelplaat te lezen: “Geïllustreerd met vier gekleurde Plaatjes door Jacoba”.
Letterkundige Ewoud Sanders wijdde al eens een mooi artikel aan dit kinderboek van Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden en besteedde daarbij ook enige aandacht aan de illustraties. “De eerste editie is geïllustreerd door ‘Jacoba’,” schrijft Sanders, zonder de illustratrice te identificeren.[12]
Het moet hier ook om Bosscha gaan, want zowel de naam Jacoba op de titelplaat alsook de tekenstijl komen overeen.
Dezelfde Jacoba
Dat het om dezelfde tekenares gaat, bevestigt bovendien een recensent van Arnhemsche courant (23 november 1895). Die schrijft namelijk:
Dezelfde Jacoba, die de plaatjes bij ’t Jodinnetje van Elspeet gaf, maakte er ook een viertal voor Jongens lief en leed, van mevrouw Fabius Cremer Eindhoven.
Ook een criticus in Algemeen handelsblad (21 november 1895) beschrijft beide jeugdboeken in het fonds van uitgever Allert de Lange in een recensie, eindigend met de opmerking:
Beide kinderboeken zijn versierd met plaatjes van Jacoba, een teekenares die er nogal goed in geslaagd is eens wat anders te maken dan de gewone illustraties van kinderwerkjes.
Het gaat dus om twee jeugdboeken van dezelfde uitgever, weliswaar geschreven door twee verschillende auteurs, maar geïllustreerd door dezelfde tekenares van wie we nu mogen aannemen dat het Jacoba Bosscha betreft.
Nicht
’t Jodinnetje van Elspeet blijkt een klassieker die de naam van Van Osselen-van Delden als kinderboekenschrijfster vestigt. Tussen 1895 en 1950 beleeft dit boek vijf herdrukken, allemaal met illustraties van anderen dan Jacoba. De bekende illustratrice Anna Wijthoff verzorgt bijvoorbeeld de platen voor de derde druk.[13] De connectie tussen de schrijfster en Wijthoff is duidelijk. Wijthoff is namelijk een achternicht van de schrijfster, zoals vaak in recente literatuur wordt opgemerkt, bijvoorbeeld in een biografisch artikel op Wikipedia.
Van Osselen-van Delden rekent klaarblijkelijk graag op familie voor illustraties van haar werk, want ook Bosscha blijkt familie te zijn: zij is een volle nicht van de schrijfster. Hun moeders zijn immers zussen. Schrijfster en illustratrice delen dus dezelfde grootouders. Daarnaast is Anna Wijthoff, behalve een achternicht van Bertha van Osselen-van Delden, eveneens een achternicht van Bosscha. Zij delen namelijk hun overgrootouders, Albertus van der Hucht en baronesse Caroline Frederika van Wijnbergen. Hun oudste dochter Anna Jacoba van der Hucht (geb. 1798) is een oma van zowel Van Osselen-van Delden als Bosscha. Een tweede dochter, Clara Hendriettha van der Hucht (geb. 1800) is grootmoeder van Anna Wijthoff. (Voor een uitgebreide stamboom met de familierelaties, zie verderop.)
De kleine Frits
Met de twee genoemde jeugdboeken houdt de identificatie van illustraties door Jacoba niet op. Voorafgaand aan ’t Jodinnetje van Elspeet (1895) illustreert ze namelijk al eens een ander jeugdboek van haar schrijvende nicht. In 1894 maakt ze namelijk de platen voor Van Osselen-van Deldens jeugdroman De kleine Frits (cat. 1). Het verhaal in dit boek gaat over een zieke jongen, genaamd Tip, die bij zijn familie in Gelderland gaat logeren. Na tijd te hebben doorgebracht met zijn neven en nichten keert hij doorvoed en aangesterkt terug naar Amsterdam.
Uit advertenties, zoals die in Opregte Haarlemsche courant (19 november 1894), blijkt de betrokkenheid van Bosscha. Daarin staat immers te lezen dat de uitgave van Allert de Lange opnieuw versierd is “met gekleurde plaatjes, van Jacoba”.
Met talentvolle hand
De illustraties in De kleine Frits vallen alom in de smaak en leveren zowel de schrijfster als illustratrice complimenten op in de schrijvende pers. Bijvoorbeeld schrijft een recensent in Het nieuws van den dag (19 november 1894):
[Dit nieuwe werkje] bevat vier bijzonder goede plaatjes door Jacoba, in zachte kleuren gedrukt, in de manier van de Fransche liederboekjes van Boutet de Monvel, waarmede we echter volstrekt niet willen te kennen geven, dat hier aan nateekenen moet worden gedacht, wel dat het boekje er in het geheel te aantrekkelijker door is geworden.
Ook een criticus van Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage (20 november 1894) is van mening dat de plaatjes in De kleine Frits “door ‘Jacoba’ met talentvollen hand [werden] bewerkt”. Een journalist van Het dagblad (27 november 1894) meent dat het boek “door Jacoba met vier lieve plaatjes is geïllustreerd” en ook in De portefeuille (1 december 1894) staat dat het een lief boekje is “zoowel van uitvoering, illustratie als van inhoud.” De laatstgenoemde twee recensies zijn dermate gunstig dat ze ter aanbeveling in de eerste uitgave van ’t Jodinnetje van Elspeet worden afgedrukt.
Volgens een journalist van Het vaderland (21 november 1894) ten slotte zijn de plaatjes “aardig geteekend en passen [ze] uitnemend bij het aardige verhaal”.
Vrij werk
Veel critici zijn dus uitermate gecharmeerd van de afbeeldingen. Toch lijkt Bosscha na 1895 even geen illustratie-opdrachten meer aan te nemen. Dat Bosscha na 1895 voorlopig geen boeken meer illustreert, hangt waarschijnlijk samen met richting waarin ze zich professioneel ontwikkelt. Vanaf 1895 gaat ze namelijk meer en meer exposeren. Ze gaat zich kennelijk richten op vrij werk, zowel schilderijen als tekeningen.
In 1905 keert Bosscha nogmaals terug naar illustratiewerk, Dan verzorgt ze tekeningen bij de kinderversjes van Willem Hendrik Kirberger (cat. 4). Het boek wordt uitgegeven door A.E. van der Heide in Haarlem, die in 1900 de zaak van kinderboekenuitgever De Haan & Zoon heeft overgenomen.[14] Bij Kirbergers rijmpjes maakt Bosscha vervolgens lijntekeningen in rood. Deze illustraties zijn dus niet ingekleurd zoals de voorgaande kinderboeken, uitgegeven door Allert de Lange.
Zonder geestig beweeg
Het boek mag zich vervolgens op aandacht in de pers verheugen. Sterker nog, het regent recensies. Het oordeel over Bosscha’s illustraties waaiert dit maal echter uiteen van positief tot kritisch. Sommige recensenten vinden de illustraties eenvoudig en braaf, zoals mag blijken uit besprekingen in bijvoorbeeld Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant (18 november 1905), De Tijd (2 december 1905) en Elseviers Geïllustreerd Maandschrift:
A.J. Bosscha heeft er eenvoudige lijnteekeningen bijgemaakt, die, nu ja, op het eerste gezicht misschien minder aantrekkelijk dan de pretentieuse losheid van een Jan Rinke, vrij wat steviger in elkaar zitten, en waar wat bij te denken en te vertellen valt.
– Elseviers Geïllustreerd Maandschrift 16 (1906), p. 290 via DBNL
De tekeningen zijn mooi, meent een boekrecensent van De tijd (2 december 1905), maar vanwege de afwezigheid van kleur wellicht geschikter “voor iets oudere kinderen”. Journaliste en schrijfster Anna de Savornin Lohman schrijft vervolgens in De Hollandsche lelie dat de illustraties wat te stijf aan doen.[15]
Meest kritisch tot slot is Truus Kruyt-Hogerzeil in De Groene Amsterdammer.[16] Voor de tekeningen bij de verzen van Kirberger heeft deze namelijk geen goed woord over:
Een boek vol kinderspelen moet vol leven en blijdschap zijn, dit boek is uiterst saai en vervelend. De teekeningen zijn houterig, zonder eenig geestig beweeg.
Van totaal tegengestelde mening is echter een recensent van het christelijk en wetenschappelijk weekblad De vriend van oud en jong die schrijft dat Bosscha “voor mooie illustratieën” heeft gezorgd.[17] Ook een journalist van Nieuwe Amersfoortsche courant (18 november 1905) schrijft dat “de plaatjes in enkele lijnen … door A.J. Bosscha geestig geteekend [zijn].” Hoewel Truus Kruyt “geestig beweeg” in Bosscha’s tekeningen mist, vindt de criticus van Nieuwe Amersfoortsche courant de tekeningen dus juist “geestig getekend”.
Geoefende hand
Een criticus van De Maasbode (5 december 1905) schrijft bovendien:
Met dit boekje vóór ons raken wij in verlegenheid wien het eerst te prijzen; den schrijver, den illustrator of den uitgever. Want o. i. hebben ze er alle drie evenveel recht op. …
Legt Kirbergen niet zijn versjes eer in, niet minder Bosscha met zijn [sic] illustraties. Illustrator en schrijver hebben hier elkander wel zoo goed verstaan als we ooit ergens zagen. Technisch ook zijn de teekeningen goed te noemen: een fijne, vaardige en geoefende hand heeft hier den stift gehanteerd.
Een echo daarvan horen we trouwens in Het nieuws van den dag (18 november 1905) waarin een recensent meent dat de tekeningen “van een geoefende hand zijn”. Kort gezegd roepen de latere illustraties van Bosscha, net als haar vrije werk, op zijn minst tegengestelde reacties op.
Meer tekeningen
Het boek van Kirberger is voorlopig het laatste dat ik kon vinden dat is geïllustreerd door Jacoba. Een indicatie dat Bosscha illustraties voor kinderboeken blijft maken, is echter een waterverftekening die in 2022 bij veilinghuis Zadelhoff in Hilversum onder de hamer kwam (cat. 5). Vanwege het verhalende onderwerp – een houthakker en een fluit spelende jongen – lijkt het ook hier te gaan om een ontwerp voor een jeugdboek. Bovendien komen de afmetingen van de tekening overeen met de andere boekillustraties van Bosscha.
De signatuur A.J. Bosscha (onder de voeten van de houthakker) wijst er mogelijk op dat de tekening rond dezelfde tijd ontstaat als de lijntekeningen in Fabiës’ Voor broer en zus (1905). Eerder signeert Bosscha immers alleen met haar voornaam Jacoba, als ze al signeert. Momenteel heb ik echter niet kunnen vaststellen of deze tekening ooit daadwerkelijk voor een kinderboek gebruikt is.
Familie
Uit het voorgaande blijkt dat familierelaties van groot belang zijn voor Bosscha’s ontwikkeling als kunstenares. Om te beginnen krijgt ze haar eerste tekenlessen van haar artistiek begaafde moeder Paulina Emilia Kerkhoven. In 1923 noemde Plasschaert nog de miniatuurportretten die deze vergeten kunstenares van haar familieleden maakt. Een van Kerkhovens portretten hangt in 1917 nog bij Bosscha aan de muur als het daar door een journalist wordt opgemerkt.
Daarna gaat Bosscha les nemen aan de Haagse academie waarvan haar neef August van Delden directeur is. Haar eerste illustratieopdracht is vervolgens voor de jeugdboeken van haar nicht Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden, zus van August van Delden.
De eerste opdrachten aan haar nicht leiden vervolgens tot een nieuwe, voor Jongens lief en leed. Mogelijk komt deze opdracht rechtstreeks van de uitgever die inmiddels al vaker met Bosscha heeft samengewerkt. De Lange die Van Osselen-van Deldens boeken uitgeeft, publiceert immers ook Jongens lief en leed. Aan de andere kant, wellicht geeft de schrijfster Fabius-Cremer Eindhoven – bekend met de illustraties van De kleine Frits en ’t Jodinnetje van Elspeet – zelf een voorkeur voor Bosscha als illustratrice te kennen. Hoe dan ook, met dit laatste boek neemt Bosscha uiteindelijk deel aan de nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid in 1898.
Vervolg
Het is slechts het begin van Bosscha’s carrière. Zowel de eerste illustraties in De kleine Frits in 1894 als de volgende, voor ’t Jodinnetje van Elspeet en Jongens lief en leed, beide in 1895, vallen positief op. Dat Bosscha na 1895 toch minder illustratiewerk gaat doen, heeft waarschijnlijk te maken met artistieke keuzes. Ze gaat meer en meer vrij werk maken dat ze vervolgens inzendt naar groepstentoonstellingen. Daaronder vallen zowel exposities van levende meesters als kunstbeschouwingen van diverse kunstenaarsgenootschappen.
Het vervolg van Bosscha’s loopbaan geeft eveneens aanleiding tot bespiegelingen. Haar schilderijen en tekeningen, te zien op tentoonstellingen, kennen immers zowel grote liefhebbers als twijfelaars. Daarom is mijn volgende blogpost gewijd aan Bosscha’s portretten en landschappen: ‘IJl en atmosferisch’.
Voor andere kunstenaressen die zich wijden aan illustraties van kinderboeken, zie artikelen op deze website over bijvoorbeeld Anna Joanna van Stolk (1853-1938), Clara Bruins (1859-1822), Wilhelmine Kiehl (1862-1922) en Marie Wuytiers (1865-1944).
UPDATE – 5 oktober 2024: Op 19 maart 1893 wordt in De Groene Amsterdammer een ingezonden brief van Jacoba Bosscha afgedrukt. Om kinderen in Haarlem de gelegenheid te geven om te lezen, “hebben eenige dames een volkskinderbibliotheek opgericht, waarvan door een groot aantal kinderen druk gebruik gemaakt wordt,” schrijft ze daarin. Zonder zichzelf te noemen, kunnen we haar vanwege deze brief wel als een van de betrokken vrouwen identificeren. Ten einde versleten boeken te vervangen, vraagt Bosscha via de ingezonden brief aan de redacteur van De Groene Amsterdammer om haar lezers aan te sporen tweedehands kinderboeken te doneren. Behalve dat de brief vooruitwijst naar Bosscha’s illustratiewerk illustreert deze tegelijkertijd haar idealistische inzet om jeugd te laten lezen.
Illustratiewerk
Hieronder staat nog eens op een rijtje welke jeugdboeken Bosscha bij mijn weten illustreert. Daarbij heb ik ook alle afbeeldingen opgenomen. Van Kirbergers ‘Voor broer en zus’ (1905) heb ik echter geen exemplaar weten te traceren. Van haar vroegste werken signeert Bosscha alleen de illustraties van ‘Jongens lief en leed’ in de plaat (uitsluitend met haar voornaam Jacoba). Dit boek zendt ze vervolgens ook in naar de genoemde tentoonstelling in Den Haag in 1898. Als Bosscha in 1905 opnieuw (en voor de laatste maal) een kinderboek illustreert, doet ze dat onder haar volledige naam A.J. Bosscha.
1. Vier gekleurde platen, ongesigneerd, in: Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden, De kleine Frits. Een boek voor jongens en meisjes, met vier gekleurde plaatjes door Jacoba, 1ste druk (Amsterdam: Allert de Lange, 1894), volgend op p. 88.
Collectie: Den Haag, KB – Nationale Bibliotheek, Ki 2850.
Bron: KB – Nationale Bibliotheek
2. Vier gekleurde platen, ongesigneerd, in: Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden, ’t Jodinnetje van Elspeet. Een boek voor jongens en meisjes. Geïllustreerd met vier gekleurde Plaatjes door JACOBA, 1ste druk (Amsterdam: Allert de Lange, 1895).
Collectie: Nijmegen, Van Asperen.
3. Vier gekleurde platen, allemaal gesigneerd ‘Jacoba’ in de plaat (rechts- of linksonder), in Mena Elisabeth Fabius-Cremer Eindhoven, Jongens lief en leed. Een boek voor jongens, in hetwelk de lezers van “Een Oom met Vijf Neven“ eenige oude bekenden aantreffen. Geïllustreerd met 4 gekleurde Platen door JACOBA, 1ste druk (Amsterdam: Allert de Lange, 1895).
Collectie: Nijmegen, Van Asperen.
4. Illustraties in lijn getekend en rood gedrukt, in Fabiës (pseud. W.H. Kirberger), Voor broer en zus. Versjes voor de kinderkamer (Haarlem: A.E. van der Heide, 1905).
5. Houthakker met kind in een bos, gesigneerd ‘AJ Bosscha’ (linksonder), circa 1905, waterverf op papier, waarschijnlijk een ontwerp voor een boekillustratie, 140 x 100 mm.
Herkomst: Hilversum, Zadelhoff veilingen & taxaties, veiling Fine Art, Antiques & Collectables, 13 december 2022, lot 2368 en veiling 10 oktober 2022.
Bron: Drouot en Mutual Art
Familie Van der Hucht-Kerkhoven
Hieronder heb ik de stamboom van de familie Van der Hucht-Kerkhoven uitgeschreven, omdat de familierelaties van belang zijn voor beter begrip van het verloop van Bosscha’s carrière.
Bovenaan de stamboom staan stamouders Albertus van der Hucht en baronesse Caroline Frederika van WIjnbergen. Dit zijn overgrootouders van Jacoba Bosscha, Bertha Elisabeth van Delden (later Van Osselen) en Anna Wijthoff. Hun oudste dochter Anna Jacoba van der Hucht trouwt met Johannes Kerkhoven, terwijl een andere dochter Clara Hendriettha met Theodorus Johannes Kerkhoven trouwt. Johannes en Theodorus Johannes Kerkhoven zijn overigens eveneens broers.[18] Clara Hendriettha en Theodorus Johannes zijn de grootouders van Anna Wijthoff, terwijl Anna Jacoba en Johannes de grootouders zijn van Jacoba Bosscha en Bertha Elisabeth van Delden.
Albertus van der Hucht, majoor, in 1812 naar Rusland gezonden en daar gesneuveld
x Caroline Frederika van Wijnbergen (baronesse)
- Nicolaas Willem (geb. 1791 Zierikzee), als militair naar Spanje gezonden en daar omgekomen in een tweegevecht
- Hendrik Lodewijk van der Hucht (geb. 1793 Zierikzee), net als vader in 1812 naar Rusland gezonden en daar gesneuveld
- Anna Jacoba van der Hucht van der Hucht (geb. 1795 Zierikzee), zie 1.1
- Jan Pieter van der Hucht
- Alexandrine Albertine van der Hucht
- Clara Hendriettha van der Hucht (geb. 1800 Arnhem), zie 1.2
- Johanna Gerardina van der Hucht (geb. 1803/04 Zierikzee)
- François Marie Christiain August van der Hucht (geb. 1808 Amsterdam)
- Guillaume Louis Jacques van der Hucht, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (geb. 1812 Bergen op Zoom)
—————
1.1 Anna (Antje) Jacoba van der Hucht
x Johannes Kerkhoven, ambtenaar
- Anna Jacoba Johanna Kerkhoven (geb. 1817/18 Amsterdam)
- Cecilia Susanna Kerkhoven (geb. 1818/19 Amsterdam), zie 1.1.1
- Rudolf Albertus Kerkhoven (geb. 1820 Twello)
- Carolina Frederica Kerkhoven (geb. 1822 Twello)
- Albertina Maria Alexandrina Kerkhoven (geb. 1823 Twello)
- Bertha Elisabetha Kerkhoven (geb. 1824 Twello)
- Willem Octavius Kerkhoven (geb. 1825 Twello)
- Mathilde Kerkhoven (geb. 1827 Twello)
- Ida Augusta Kerkhoven (geb. 1829 Twello)
- Charlotta Octavia Kerkhoven (geb. 1830 Twello)
- Sophia Catharina Kerkhoven (geb. 1832 Twello)
- Paulina Emilia Kerkhoven (geb. 1833 Twello), zie 1.1.2
- Eduard Julius Kerkhoven (geb. 1834 Twello)
1.1.1 Cecilia Susanna Kerkhoven
x Jan van Delden, burgemeester
- Bertha Elisabeth van Delden (geb. 1847 Diepenheim), kinderboekenschrijfster x Johannes Corstianus van Osselen
- August Johan van Delden (geb. 1847 Diepenheim), architect en directeur van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag
- Eduard van Delden (geb. 1850 Twello), fotograaf in Breslau (het huidige Wrocław)
1.1.2 Paulina Emilia Kerkhoven, amateurkunstenares
x Johannes Bosscha jr, hoogleraar theoretische mechanica aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en hoogleraar natuurkunde aan de Polytechnische School in Delft
- Johannes Bosscha (geb. 1857 Leiden)
- Anna Jacoba Bosscha (geb. 1858 Leiden), kunstschilderes en illustratrice
- Bertha Elisabeth Bosscha (geb. 1860 Twello),
- Margaretha Elisabeth Bosscha (geb. 1962 Breda)
- Paulina Emilia Sophia Catharina Bosscha (geb. 1864, geboorteplaats onbekend)
- Karel Albert Rudolf Bosscha (geb. 1865 Den Haag)
—————
1.2 Clara Hendriettha (Henriëtte) van der Hucht
x Theodorus (Doris) Johannes Kerkhoven, koopman van beroep
- Dorothea Johanna Cornelia Kerkhoven (geb. 1824 Amsterdam)
- Anna Catharina Frederika Kerkhoven (geb. 1835 Amsterdam), zie 1.2.1
- Carolina Constance Albertine Kerkhoven (geb. 1840 Amsterdam)
- A.C.E. (Elisabeth) Kerkhoven, schrijfster van De oude fuchsia
1.2.1 Anna Catharina Frederika Kerkhoven
x Abraham Willem Wijthoff, suikerraffinadeur (geb. 1830 Amsterdam)
- Anna Geertruida (Truida) Wijthoff (geb. 1859 Amsterdam), lerares
- Clara Henrietta Wijthoff (geb. 1861 Amsterdam), kinderboekenschrijfster en tekstdichteres
- Anna Catharina Frederika Wijthoff (geb. 1863 Amsterdam), kunstschilderes en illustratrice
- Willem Abraham Wijthoff (geb. 1865 Amsterdam), doctor wis- en natuurkunde
Noten
[1] Erfgoed Leiden en omstreken te Leiden, archief 0516, inv.nr. 4721 – Geboorteakten 1858, aktenr. 1135: 6 november 1858 [Erfgoed Leiden].
[2] Erfgoed Leiden en omstreken te Leiden, archief 0516, inv.nr. 4719, Geboorteakten 1857, aktenr. 89: 19 januari 1857 [Erfgoed Leiden].
[3] Voor de geboorte van Bertha Elisabeth, zie Gelders Archief te Arnhem, archief 0207, inv.nr. 2890.05, Voorst, Geboorteregister, aktenr. 201: 5 september 1860 [Gelders Archief]. Voor Margaretha Elisabeth, zie Brabants Historisch Informatie Centrum, BS Geboorte Bron: boek, Deel: 1185, Periode: 1862, Breda, archief 50, inv.nr. 1185, Geboorteregister 1862, aktenr, 133: 7 april 1862 [BHIC]. Voor Karel Albert Rudolf, zie Archief Delft, Militieregisters Archief van de nationale militie, 1818-1941 [open data, versie 20160203], Delft, archief 40, inv.nr. 67, 1884 (geboorte-jaar ingeschrevenen 1865), folio 39 [Erfgoed Delft] voor deze laatste, zie ook G.R. Bosscha Erdbrink, ‘Bosscha, Karel Albert Rudolf (1865-1928)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland (12 november 2013) [online].
[4] J. Charité, ‘Bosscha, Johannes (1831-1911)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland (12 november 2013) [online].
[5] Stadsarchief Breda te Breda, Bevolkingsregister Gemeente Breda 1815-1925, Bron: boek, Deel: 1281, Periode: 1860-1869, Breda, inv.nr. 1281, Bevolkingsregister Breda 1860-1869 deel 09 [Stadsarchief Breda].
[6] De moeders van Jacoba Bosscha en August van Delden zijn zussen. De vrouwen zijn dochters van Johannes Kerkhoven, lid der provinciale staten van Gelderland, en Anna Jacoba van der Hucht. Zie stamboom Van der Hucht-Kerkhoven.
[7] Albert Plasschaert schrijft in zijn Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst dat Bosscha lessen volgt aan de Haagse teekenacademie. Zie Plasschaert, Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst van af de Haagsche School tot op den tegenwoordigen tijd (Den Haag: Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, 1923), p. 118 [Delpher]. Ik heb Bosscha’s naam tot nu toe niet kunnen vinden in de namenlijsten van de Academie van Beeldende Kunsten. Zie Haags Gemeentearchief te Den Haag, archief 0058-01, Academie van Beeldende Kunsten, inv.nrs 397-491 Naamlijsten van de leerlingen, 1868-1900.
[8] Plasschaert (zie noot 7) noemt een ‘Mevrouw Bosscha’ die “miniatuurportretjes (potlood) harer familieleden” maakt (p. 118). Het moet hier welhaast om Paulina Emilia Kerkhoven gaan, al is het bij mijn weten de enige keer dat deze vrouw in een kunsthistorisch overzicht of kunstenaarslexicon wordt genoemd.
[9] Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950, herziene ed. (Den Haag: Scheen, 1981), p. 64. Oldewelt is van 1891 tot 1896 leraar aan de Haarlemse kunstnijverheidsschool. Bosscha wordt echter niet genoemd in de lijsten van nieuw ingeschreven leerlingen van deze school, wel een vrouw met de naam Kerkhoven in 1889 en een andere met de naam B.E. Bosscha in 1886. Deze laatste is mogelijk Bosscha’s zus Bertha Elisabeth, geboren in 1860. Voor de namenlijsten, zie A.J. Enschedé, De geschiedenis van het Museum van Kunstnijverheid en de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten te Haarlem, der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel 1877-1927 (Vereeniging tot Beheer van het Museum en de School [1928]), p. 86 en p. 89 [Delpher].
[10] De opmerking van Plasschaert (zie noot 7) dat Bosscha ook kinderboeken illustreert, wordt overgenomen in Pieter Scheens Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950, herziene ed. (Den Haag: Scheen, 1981), p. 64 en in AKL: Tilo Grabach, ‘Bosscha, Anna Jacoba’ in Allgemeines Künstlerlexikon – Internationale Künstlerdatenbank – Online, red. Andreas Beyer, Bénédicte Savoy en Wolf Tegethoff (Berlijn en New York: K.G. Saur, 2021) [De Gruyter]. Concrete voorbeelden van illustratiewerk noemt geen van beiden.
[11] Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving 1880-1940 (Rotterdam: Uitgeverij 010, 2007), p. 464. Voor de catalogus Den Haag: Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid te ’s Gravenhage juli-september 1898 (Den Haag: Mouton & co), p. 155, nr. 521 en p. 382, nrs 12 en 13 [Google Books].
[12] Ewoud Sanders, “’t Jodinnetje van Elspeet (1895)”, Neerlandistiek: online tijdschrift voor taal- en letterkunde, neerlandistiek.nl, gepubliceerd 9 september 2018. De kinderboeken van Van Osselen-van Delden komen ook uitvoerig ter sprake in de inleiding van Saskia de Bodt in Jeroen Kapelle, Tuin, thee en atelier. Schildersechtpaar Jan Kleintjes en Hedwig van Osselen-van Delden (Zutphen: Walburg Pers, 1999), p. 7-12.
[13] Op 1 april 1880, begint de 25-jarige Allert de Lange zijn boekhandel aan het Damrak no. 62 in Amsterdam. Anna Wijthoff illustreert tussen 1894 en 1930 enkele jeugdboeken in zijn fonds, zoals die van haar zus Henriëtte Wijthoff en van haar achternicht Bertha Elisabeth van Osselen-van Delden dus, onder andere latere drukken van ’t Jodinnetje van Elspeet. Zie ook C.J. Berkers, Illustratrice Anna Wijthoff (1864-1947). Haar leven, haar illustraties en de receptie van haar werk, bachelor thesis Universiteit van Utrecht, Faculteit der Letteren, 2014.
[14] P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (Zwolle: Waanders, 2001), p. 279 [DBNL].
[15] Anna de Savornin Lohman, ‘Ter bespreking toegezonden’, De Hollandsche lelie 19 (1905-1906), p. 342. Zie ‘Anna de Savornin Lohman – biografie | Bekende vrouwen’, op Atria [atria].
[16] Truus Kruyt-Hogerzeil, ‘Boekaankondiging’, De Groene Amsterdammer, nr 1484 (3 december 1905), p. 9 [Historisch Archief Groene]. Kruyt beoordeelt vaker nieuwe uitgaven van geïllustreerde kinderboeken, onder andere als lid van de vereniging Kunst aan het Volk. Zie o.a. Willemien Schenkeveld, ‘Hogerzeil, Catharina Geertruida Anna’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (geüpload 1 september 2017) [DVN].
[17] De vriend van oud en jong 27, nr. 14 (1905) [Delpher].
[18] Over de ontmoeting tussen haar ouders Antje (Anna Jacoba) van der Hucht en Johannes Kerkhoven schrijft Paulina Emilia Kerkhoven in ‘Familie-verhalen die bij den stamboom behooren’. Zie daarvoor Den Haag, Nationaal Archief, inv.nr. 97, toegangsnr. 2.21.281.22.