Uit de schaduw
Maria Elisabeth Crommelin (1803-1887) krijgt enige bekendheid als amateurkunstenares nadat ze trouwt. Van 1834 tot 1847 exposeert ze dan haar landschappen en bloemstukken, vooral in Groningen. Ondertussen vervult haar echtgenoot Herman de Ranitz vooraanstaande posities in het openbaar bestuur van de stad. Van 1842 is hij bovendien burgemeester. Voor de manier waarop hij zijn bestuurlijke taken vervuld, krijgt hij lof toegezwaaid, alsook voor zijn inzet voor onderwijs, zowel voor welgestelden als minderbedeelden. Ook zijn eega zet zich daarvoor in, zij het op de achtergrond, maar na de dood van haar echtgenoot in 1847 treedt Crommelin uit de schaduw. Dan gaat ze verschillende belangrijke bestuurlijke taken vervullen. De kunst verdwijnt dan echter naar de achtergrond.
Druten, Leeuwarden, Groningen
Maria Elisabeth Crommelin wordt geboren te Druten op 31 juli 1803.[1] Ze is een dochter van Magdalena Wilhelmina Brouwer en Samuel Crommelin, predikant van de Nederduitsch Hervormde gemeente. Na zijn studie godgeleerdheid te Utrecht wordt hij predikant, aanvankelijk in Druten waar Maria Elisabeth wordt geboren. Haar grootvader aan vaders zijde, Robert Daniel Crommelin, is getuige bij de doopplechtigheid.[2] Vervolgens wordt Samuel Crommelin predikant in Rozendaal, Hillegom en Zaltbommel. In 1824 wordt hij ten slotte aangesteld in Leeuwarden.[3]
Het gezin verhuist dan naar Leeuwarden. Op 5 oktober 1832 treedt Maria Elisabeth Crommelin daar in het huwelijk.[4] Haar verloofde is Herman de Ranitz, procureur van de rechtbank in Groningen en plaatsvervangend rechter. Kort daarop verhuist het echtpaar naar Groningen waar hun kinderen geboren worden. Daar krijgen de huwelijkspartners in totaal negen kinderen waarvan er maar zeven de volwassenheid bereiken. Achtereenvolgens zijn dat om te beginnen: Sebastiaan Mattheus Sigismund (1833), Samuel (1834), Edzardina Johanna (1835), Magdalena Wilhelmina (1837), Herman (1838) en Maria Elisabeth (1840).[5]
Kinderverdriet valt het echtpaar dus ook ten deel. In 1841 wordt Johan Hendrik geboren, maar hij sterft zes dagen na de geboorte.[6] Het jaar daarop, op 2 december 1842, wordt opnieuw een zoon geboren die eveneens de naam Johan Hendrik krijgt. In tegenstelling tot zijn overleden naamgenoot bereikt hij wel de volwassenheid. [7] Op 14 maart 1844 komt ten slotte Margaretha Maria ter wereld, maar ook zij sterft jong, slechts 4 maanden oud.[8]
Tentoonstellingen
Naast de zorgtaken van het moederschap schildert Crommelin stillevens en landschappen. Na de geboorte van haar eerste kind in 1833 gaat ze haar schilderijen bovendien exposeren. Haar eerste werk is te zien op een tentoonstelling in Amsterdam in 1834. Ze exposeert dan een bloemstuk. In de catalogus staat haar naam echter fout vermeld als “Crommelin, geb. Ranitz”. Uiteraard moet dat zijn “de Ranitz, geb. Crommelin”, want het gaat hier immers om Maria Elisabeth Crommelin die in 1832 met De Ranitz trouwt. “(Mevr. M.E.) te Groningen” staat er ook nog bij haar inzending vermeld.
Hoewel ze haar eerste werk dus in Amsterdam tentoonstelt, exposeert Crommelin daarna vooral in haar woonplaats Groningen. Haar deelname is niet structureel. Ze doet namelijk maar af en toe mee, eerst aan een gelegenheidstentoonstelling van voorwerpen van volksvlijt in 1838. Vervolgens neemt ze twee keer deel aan de tweejaarlijkse tentoonstellingen van levende meesters in Groningen, te weten in 1839 en 1845. Dat wil zeggen dat Crommelin die van 1841 en 1843 overslaat. Mogelijk hangt haar afwezigheid daar samen met het overlijden van Johan Hendrik in 1841 en van Margaretha Maria in 1844
In 1845 exposeert ze dus weer wel op de tweejaarlijkse in Groningen. Naar aanleiding van die tentoonstelling schrijft een recensent over een bloem- en fruitstilleven van Crommelin:
Aangenaam was het ons, het talent van mevrouw de Ranitz-Crommelin in no. 185 te kunnen bewonderen. Wij koesterden van dit stukje eene goede verwachting, en vonden ons niet te leur [sic] gesteld; bevallig en lief is dit schilderijtje voor het oog.
– Groninger courant (17 juni 1845), p. 3 via Delpher
Ondanks de beperkte exposure valt Crommelins werk dus in de smaak.
Ten voordeele der armen
De laatste tentoonstelling waar een werk van Crommelin te zien is, is er een in 1847. De tentoonstelling, waarvan de entreegelden geheel ten goede komen aan de armen, dient volgens de organisatie een tweeledig doel: “kunstgenot en liefdadigheid”.[9] Voor deze gelegenheid schenkt “den Wel. Eerw. Heer S. Crommelin” twee schilderijen. Het ene is een landschap van Louis Meijer, het ander een stilleven, geschilderd door Crommelin. De inzender is ongetwijfeld haar vader Samuel Crommelin die nog steeds in Leeuwarden woont waar ook de tentoonstelling plaatsvindt. Van de 156 inzendingen voor de loterij is Crommelin een van de weinige vrouwelijke kunstenaars. Verder zijn er alleen twee schilderijen van Henriëtta Christina Temminck te verloten.
Ook de inzenders zijn voornamelijk mannen, op de weduwen Kempenaer en Van Sijtzama, en de juffrouwen Nicolai na. De juffrouwen Nicolai sturen vier werken van kunstschilder Jan Hendrik Nicolaij en een portret van hem en zijn vrouw in Fries kostuum.[10] Deze vrouwen sturen dus werk van hun vader, terwijl Crommelin een schilderij van zijn dochter inzendt.
De tentoonstelling voorafgaand aan deze loterij is overigens ook de laatste keer dat werk van Crommelin op een expositie te zien is, voor zover ik nu heb kunnen achterhalen.
Openbaar bestuur
Ondertussen maakt Herman de Ranitz carrière in het openbaar bestuur van Groningen. Naast zijn werk als procureur vervult Herman de Ranitz namelijk een functie als lid van de Staten der Provincie. Na bovendien lid van de raad (vanaf 1832) en tevens wethouder (sinds 1838) te zijn geweest, wordt hij eind 1842 ten slotte verkozen tot burgemeester van de stad Groningen, zo staat in Algemeen handelsblad (29 december 1842).
Daarnaast zet hij zich actief in voor onderwijs in Groningen. Het nieuwe academiegebouw van de Hogeschool van Groningen, ingewijd op 25 september 1850, is bijvoorbeeld gesticht op voordracht van De Ranitz.
Bij deze gelegenheid worden prenten gedrukt die de rol van De Ranitz benadrukken. De titel ervan luidt namelijk: “Gesticht door stad en provincie op voordragt van Herman de Ranitz”.
Bewaarscholen
Als secretaris, en later voorzitter, van het Groningse departement van de Maatschappij Tot Nut van ’t Algemeen zet De Ranitz zich bovendien in voor het lager onderwijs in de stad. Vooral beijvert hij zich voor onderwijs aan de armen als middel in de strijd tegen armoede.
In 1827 had het Groningse departement van ’t Nut al besloten tot de oprichting van een bewaarschool voor kinderen tussen 2 en 5 jaar oud, maar het duurt dan nog even voor dit initiatief echt van de grond komt. In 1838 doet Herman de Ranitz dan een voorstel voor een proefbewaarschool. Op 1 mei 1838 gaat deze van start.[11]
Deze proefbewaarschool is een succes, want in 1841 volgt dan de eerste stadsbewaarschool in het noordelijke deel van Groningen. Behalve enkele onderwijzers worden vrouwen aangesteld die de zorg voor de kinderen moeten dragen en daarop toezicht moeten houden. Onder hen bevindt zich ook Crommelin.[12] Het is een aanwijsbaar voorbeeld van haar nauwe betrokkenheid bij de initiatieven van haar man die voor een groot deel onzichtbaar blijft.
Bittere droefheid
In 1847 echter sterft De Ranitz. Hij verblijft dan al elf dagen met zijn echtgenote in de badplaats Kreuznach aan de Rijn bij Koblenz, waarheen hij is vertrokken om te herstellen van “zijne eenigzins gekrenkte gezondheid” volgens Nieuwe Rotterdamsche courant (17 augustus 1846). Hij is sterk verzwakt, wordt daar ernstig ziek en keert niet levend huiswaarts. De Ranitz is dan pas 52 jaar oud.[13]
Maria Elisabeth Crommelin laat vervolgens een familiebericht plaatsen in verscheidene kranten waarin ze het onverwachte overlijden van haar echtgenoot wereldkundig maakt. Ze noemt daarin ook haar zeven kinderen “die nog te jong zijn, om hun zwaar verlies te beseffen.” De oudste – dat is Sebastiaan Mattheus Sigismund – is dan pas 13 jaar, Johan Hendrik is 3.
Ter nagedachtenis
Twee vrienden van De Ranitz schrijven vervolgens samen een in memoriam waarin ze de verdiensten van de overledene uitgebreid bezingen. Het zijn tevens zwagers van Herman de Ranitz. De ene is getrouwd met een zus van de overledene, de andere, Johan Marcus Baart de la Faille, met Maria Adriana Leonarda Crommelin (1808-1881), een jongere zus van Maria Elisabeth.
Het is de plicht der overgeblevenen, schrijft Baart de la Faille in nogal omslachtige bewoordingen, om de nagedachtenis veilig te stellen van “zulke waarlijk verdienstelijke mannen”.[14] In het gedenkstuk wil hij daarom naar eigen zeggen de verdiensten, deugden en zelfs de gebreken van zijn overleden vriend en zwager schetsen, al is in de praktijk van gebreken eigenlijk nauwelijks sprake.
Veel van De Ranitz’ verdiensten en prestaties passeren de revue, maar tussendoor beschrijft Baart de la Faille ook het geluk dat de overledene vond in zijn huwelijk:
Hij kon in het gezelschap zijner Echtgenoote, – die de eer harer sekse is, gelijk hij de roem was der zijne, – die ook de meeste avonden, wanneer hij op zijne kamer werkte, aan zijne zijde zat, … meermalen de wereld vergeten.[15]
Met deze passage wil Baart de la Faille bovenal de huiselijkheid van De Ranitz illustreren, evenals zijn bescheidenheid. Tegelijkertijd laat de schrijver echter doorschemeren dat Maria Elisabeth Crommelin nauw betrokken was bij de bezigheden van haar man.
Vaders invloed
Dat laatste hoeft niet te verbazen. De Ranitz houdt zich intensief bezig met onderwijs en zorg voor armen en dat krijgt ook Crommelin met de paplepel ingegoten. Een journalist van Algemeen handelsblad (10 augustus 1858) schrijft bijvoorbeeld over Crommelins vader Samuel na diens overlijden:
In weerwil van het smartelijke eener toenemende verzwakking, ging hij voort, zijne wetenschap en rijke levenservaring aan onkundigen, dwalenden en verlegenen te besteden, onder welke laatsten enkele doofstommen, tot wier onderwijs hij zich de gave had eigen gemaakt, terwijl hij uit den overvloed zijner tijdelijke goederen aan noodlijdenden en ongelukkigen, van ver en van nabij, hulp en verzachting in ruime mate deed toekomen.
Behalve zijn steun aan de armen wordt Samuel Crommelin specifiek geprezen om het onderwijs aan diegenen die sinds jong leeftijd met een gehoorbeperking kampen. Voor die groep spant ook het echtpaar De Ranitz-Crommelin zich in.
Bestuurlijke taken
In een gezamenlijk gevoelde wens om iets voor de armen en behoeftigen in de stad te betekenen, vinden Crommelin en De Ranitz elkaar dus. Hun nauwe samenwerking betekent ook dat Crommelin hun werk kan voortzetten als De Ranitz overlijdt. Zo heeft ze bijvoorbeeld zitting in het bestuur van de naai- en breischolen in Groningen waarvoor De Ranitz voorstellen had gedaan in voorbereiding op de oprichting, volgens Baart de la Faille.[16]
Ook wordt Crommelin directrice van het Instituut voor Doofstommen te Groningen. Herman de Ranitz was daarvan 14 jaar lang lid der hoofddirectie geweest.[17] Ook Crommelin treedt toe in 1832, ongeveer gelijktijdig met haar man, met wie ze in dat jaar is getrouwd. In 1848, na het overlijden van De Ranitz, wordt ze vervolgens benoemd tot directrice.[18] In 1852 wordt ze bovendien herkozen volgens bericht in Groninger courant (1 oktober 1852).
Naar de voorgrond
Het laatste levensjaar van Herman de Ranitz valt samen Crommelins laatste tentoonstelling in Leeuwarden in 1847. Daarvoor zendt haar vader, die in Leeuwarden woont, een schilderwerk van zijn dochter. De laatste tentoonstelling waarvoor de schilderes zelf een bloemstuk instuurt, is een tentoonstelling in haar eigen woonplaats Groningen in 1845. Dat wil niet zeggen dat Crommelin daarna niet meer schildert. Wel laat het zien dat haar prioriteiten verschuiven. Haar schilderwerk verdwijnt uit het publieke domein en haar bestuurlijke taken treden op de voorgrond.
Crommelin engageert zich met de werkzaamheden van haar man en na diens overlijden zet ze een deel van zijn activiteiten voort, waarbij ze toch al nauw betrokken was. Als Herman de Ranitz sterft, vallen de weduwe verschillende taken toe. Ze gaat zich nog meer inzetten voor de naai- en breischolen en voor onderwijs aan kinderen met een gehoorbeperking. Bij deze instellingen is ze al langer bekend, maar vanwege haar prominente echtgenoot zijn Crommelins inspanningen eerder minder zichtbaar. Als haar man sterft, treedt de weduwe echter uit de schaduw.
Tentoonstellingen
Alle tentoonstellingen waaraan Crommelin deelneemt, dateren van na haar huwelijk in 1832. Haar eerste tentoonstelling is er namelijk één in Amsterdam (1834). De drie volgende exposities waarvoor Crommelin iets opstuurt, vinden echter allemaal plaats in Groningen waar de kunstenares woont en waar haar kinderen geboren worden. De laatste tentoonstelling vindt plaats in Leeuwarden. Dan gaat het om een inzending van Crommelins werk door haar vader Samuel Crommelin die in Leeuwarden woont.
Amsterdam 1834: Tentoonstelling van kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche meesters
- “Een bloemstuk” (nr. 106)
Groningen 1838: Tentoonstelling van voorwerpen van volksvlijt [volgens Groninger courant (15 mei 1838), p. 2 via Delpher]
- “Teekeningen of schilderijen”
_ 1839: Tentoonstelling van schilderijen van levende Nederlandsche meesters
- “Een Landschap met Vee” (nr. 97)
_ 1845: Tentoonstelling van schilderijen van levende Nederlandsche meesters [ook in Groninger courant (17 juni 1845), p. 3 via Delpher]
- “Een Bloem- en Fruitstuk” (nr. 185)
Leeuwarden 1847: Tentoonstelling van schilderijen … ten voordeele der armen
- “Een bloemstuk” (nr. 144)
Literatuur
Hier volgen de tentoonstellingscatalogi die ik heb gebruikt voor het tentoonstellingsoverzicht. Overige literatuur die ik meermaals citeer, staat daaronder.
Catalogi
- Cat. Amsterdam 1834. Lijst der kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche meesters, welke zijn toegelaten tot de tentoonstelling van den jare 1834 ([Amsterdam]), p. 4 [RKD Library en Google Books]
- Cat. Groningen 1839. Catalogus van schilderijen van levende Nederlandsche meesters; waarvan de tentoonstelling zal plaats hebben te Groningen, van wege het Kunstlievend Genootschap ter aanmoediging en bevordering van teeken- en schilderkunst, onder den naam Pictura te Groningen (Groningen: C.M. van Bolhuis Hoitsema), p. 8. [RKD Library en Google Books]
- Cat. Groningen 1845. Lijst van schilderijen van levende Nederlandsche meesters, waarvan de tentoonstelling zal plaats hebben te Groningen, van wege het Kunstlievend Genootschap, ter aanmoediging en bevordering van teeken- en schilderkunst, onder den naam: Pictura te Groningen (Groningen: Wedw M. van Heijningen Bosch en Zoon), p. 14. [RKD Library]
- Cat. Leeuwarden 1847. Catalogus van de tentoonstelling van schilderijen, gehouden te Leeuwarden, in den jare 1847. Ten Voordeele der Armen (Leeuwarden: Ter Boek- en Prov. Friesche Courantdrukkerij van L. Schierbeek, 1847), p. 15. [Google Books]
Overig
- Jacob Baart de la Faille en Antonius Modderman, Ter nagedachtenis van Mr. H. de Ranitz (Groningen: [zonder uitgever], 1847). [Google Books]
- Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950, herziene ed. (Den Haag: Scheen, 1981), p. 104.
- Norbert Hostyn en Willem Rappard, Dictionaire van Belgische en Hollandse bloemenschilders geboren tussen 1750 en 1880 (Knokke-Zoute: Berko, 1995), p. 155.
- Jean-Marie Duvosquel en Philippe Cruysmans, Dictionaire van Belgische en Hollandse dierenschilders geboren tussen 1750 en 1880 (Knokke-Zoute: Berko, 1998), p. 198.
Noten
[1] Voor de doopakte, zie Gelders Archief, DTB DopenDruten, Arnhem, archief 0176, inv.nr. 543, folio 27 [Gelders Archief].
[2] Zie ook J.H. Scheffer, Nederlands Familie-Archief. Deel: Genealogie van het geslacht Crommelin (Rotterdam: Van Hengel & Eeltjes, 1878), p. 93 en 108 [Crommelin].
[3] F.S. Knipscheer, ‘Crommelin, (Samuel)’, in: P.J. Blok en P.C. Molhuysen, Nederlands Biografisch Woordenboek, dl. 8 (Leiden: A.W. Sijthoff, 1930), p. 342 [DBNL]. Voor zijn aanstelling in Leeuwarden, zie Groninger courant (1 januari 1823), p. 1 [Delpher] en ’s Gravenhaagsche courant (16 juli 1824), p. 2 [Delpher].
[4] AlleFriezen, BS Huwelijk Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941 – Historisch Centrum Leeuwarden, Deel: 355…, Leeuwarden, Huwelijksregister 1832, aktenr. 82: 5 oktober 1832 [AlleFriezen].
[5] Voor Sebastiaan Mattheus Sigismund, zie AlleGroningers te Groningen, BS Geboorte Bron: boek, Deel: 25, Periode: 1833, Groningen, archief 1634, inv.nr. 25, Geboorteregister 1833, aktenr. 484: 11 juli 1833 [AlleGroningers]. Voor Samuel, zie id., Bron: boek Deel: 26, Periode: 1834, Groningen, archief 1634, inv.nr. 26, Geboorteregister 1834, aktenr. 594: 23 augustus 1834 [AlleGroningers]. Voor Edzardina Johanna, zie id., Bron: boek, Periode: 1835, Groningen, Geboorteregister 1835, aktenr. 717: 2 september 1835 [AlleGroningers]. Voor Magdalena Wilhelmina, zie id., Bron: boek, Periode: 1837, Groningen, Geboorteregister 1837, aktenr. 249: 17 maart 1837 [AlleGroningers]. Voor Herman, zie id., Bron: boek, Periode: 1838, Groningen, Geboorteregister 1838, aktenr. 689: 15 augustus 1838 [AlleGroningers]. Voor de geboorteakte van Maria Elisabeth, zie id., Bron: boek, Periode: 1840, Groningen, Geboorteregister 1840, aktenr. 584: 29 juni 1840 [AlleGroningers].
[6] Voor geboorteakte van Johan Hendrik, zie AlleGroningers te Groningen, BS Geboorte Bron: boek, Periode: 1841, Groningen, Geboorteregister 1841, aktenr. 627: 14 augustus 1841 [AlleGroningers]. Voor de overlijdensakte, id., BS Overlijden Bron: boek, Periode: 1841, Groningen, Overlijdensregister 1841, aktenr. 688: 18 augustus 1841 [AlleGroningers].
[7] Voor geboorteakte van Johan Hendrik, zie AlleGroningers te Groningen, BS Geboorte Bron: boek, Periode: 1842, Groningen, Geboorteregister 1842, aktenr. 106: 3 december 1842 [AlleGroningers].
[8] Voor geboorte van Margaretha Maria, zie AlleGroningers te Groningen, BS Geboorte Bron: boek, Periode: 1844, Groningen, Geboorteregister 1844, aktenr. 265: 15 maart 1844 [AlleGroningers]. Voor haar overlijdensakte, zie AlleGroningers te Groningen, BS Overlijden Bron: boek, Periode: 1844, Groningen, Overlijdensregister 1844, aktenr. 548: 24 juli 1844 [AlleGroningers].
[9] Cat. Leeuwarden 1847, p. vi.
[10] Voor de vrouwelijke inzenders, zie cat. Leeuwarden 1847, p. 8 en p. 14. De beide juffrouwen Nicolai zijn waarschijnlijk de dochters de in 1826 overleden schilder Jan Hendrik Nicolai die alle drie in Leeuwarden wonen.
[11] Baart de la Faille en Modderman 1847, p. 12 en 14.
[12] Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking to de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden. voor den jare 1839, deel 10 (Leiden: D. du Mortier en Zoon, 1839), p. 144-145 [Google Books].
[13] De akte van overlijden wordt opgemaakt in Groningen, na verklaring van fabrikant Johann Heinrich Jung en rijksadvocaat Jacob van Lennep, allebei bekenden van de overledene. Zie AlleGroningers te Groningen, BS Overlijden Bron: boek, Periode: 1846, Groningen, Overlijdensregister 1846, aktenr. 810: 10 oktober 1846 [AlleGroningers]. Zie ook Baart de la Faille en Modderman 1847, p. 19-20.
[14] Zie Baart de la Faille en Modderman 1847, p. 2. Antonius Modderman die een lang gedicht schrijft, was eerst gehuwd met Johanna Catharina de Ranitz (1795-1824) en hertrouwt in 1825 met Anna Hermanna de Ranitz (1799-1865), beide zussen van Herman de Ranitz. Zie ook: P.J. Blok, P.C. Molhuysen, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 10 (1937), p. 777-778 [DBNL].
[15] Baart de la Faille en Modderman 1847, p. 24-25.
[18] Beschrijving van het Instituut voor Doofstommen te Groningen, aan de leden en oud-kweekelingen aangeboden tot een aandenken aan de viering van het 75jarig bestaan der inrigting, in het jaar 1865 (Groningen: [Instituut voor Doofstommen], 1865) [Google Books]. Zie ook Pieter François Timmers Verhoeven, Nieuw handboek voor alle standen, bevattende: aanwijzing van al de in het rijk bestaande ministerien, regeringsdepartementen, hoogere en lagere regtbanken … (Dordrecht: Blussé & Van Braam, 1853), p. 402-404 [Google Books] en Staatsalmanak voor het Koningrijk der Nederlanden (Den Haag: De Gebr. Van Cleef & Gebr. Belinfante, 1860), p. 289 [Delpher].