Proeven in batik
Aan het prille begin van de 20ste eeuw doet kunstenares Meta Weerman (1872-1950) experimenten met batiktechnieken. Batik is van oudsher een belangrijk onderdeel van de cultuur op het eiland Java. Tijdens de Nederlandse overheersing van Java als onderdeel van de kolonie Nederlands-Indië (nu Indonesië) groeit de interesse voor batik en het Koloniaal Museum in Haarlem werpt zich op als een expertisecentrum. Als gevolg daarvan komen kunstenaars in binnen- en buitenland naar het museumlaboratorium om meer over batikmethoden te leren. Weerman vervult in die jaren, van 1900 tot 1903, een spilfunctie. Ze vergaart niet alleen kennis over batik, maar geeft deze ook door, middels publicaties en praktijklessen.
Kunstnijverheidsschool
Meta Weerman wordt op 17 mei 1872 in Leeuwarden geboren, als Margaretha Agatha Weerman.[1] Ze is de dochter van predikant Jan Bernard Weerman en Willemina Hendrika Mees. Meta heeft een oudere broer Gerrit, geboren in 1869. Na Meta volgen dan nog twee kinderen: Daniela Johanna (in 1875) en Rudolf Adriaan (in 1880).[2] Als vader in 1882 overlijdt, vertrekt moeder vervolgens met haar vier kinderen naar Arnhem.[3] Daar woont Wilhelmina Mees vijf jaar aan de Driekoningenstraat 15, totdat ze in 1887 verhuist, waarschijnlijk naar Haarlem.[4]
In 1891 begint Weerman dan met haar opleiding aan de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten in Haarlem en in 1895 legt ze met succes het examen af voor de akte tekenen voor het lager onderwijs.[5]
Tekenen
Aan de kunstnijverheidsschool volgt Weerman onder andere lessen bij kunstschilder Frederik Theodorus Grabijn.[6] In 1898 worden tekeningen van Weerman en Grabijn – en een ander van Grabijns leerlingen, namelijk Adrianus Miolée – afgedrukt in het geïllustreerde weekblad Eigen Haard. Hun tekeningen vergezellen daarbij een artikel van de Utrechtse hoogleraar Hendrik Wefers Bettink over de nieuwe tentoonstellingszaal en laboratorium van het Koloniaal Museum in Haarlem.[7] Deze academicus houdt tevens een rede op de dag van inwijding van deze gebouwen in 1898 waarbij Grabijn en Weerman ongetwijfeld aanwezig zijn.
Voor het artikel in Eigen Haard tekent Weerman het exterieur van de recente uitbreiding. Grabijn neemt het interieur voor zijn rekening.
Intussen bekwaamt Weerman zich verder in de tekenkunst, zo blijkt ook uit verschillende volgende examens. In 1899 haalt Weerman bijvoorbeeld een akte handtekenen en perspectief.[8] In 1900 slaagt ze ten slotte voor het akte-examen handtekenen voor het middelbaar onderwijs volgens Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage (5 mei 1900). Lessen zal Weerman dus ook gekregen hebben van Michel Duco Crop die tot 1900 tekenleraar in Haarlem is.[9] Mogelijk staat deze kunstenaar die bekendheid krijgt vanwege dessin- en stofontwerpen, ook aan de basis van Weerman volgende carrièrestappen. Die richt zich namelijk op batik.
Fascinatie
Rond de eeuwwisseling raken kunstenaars in Nederland gefascineerd door gebatikte stoffen uit Java.[10] Het eiland, dat al in de 17de eeuw door de Verenigde Oostindische Compagnie wordt geannexeerd, gaat in 1816 onderdeel uitmaken van de kolonie Nederlands-Indië (het huidige Indonesië). Dan gaat de Nederlandse overheid er het bewind voeren en het gebied voor eigen gewin exploiteren, zonder oog voor de belangen van de lokale bevolking en met geregelde incidenten van gewelddadige onderdrukking. Met alle grond- en delfstoffen, zoals koffie, suiker en thee, komen er ook cultuurproducten, zoals gebatikte stoffen, naar Nederland die vervolgens te koop worden aangeboden en op tentoonstellingen worden uitgestald. Met de groeiende belangstelling neemt ook de vraag naar kennis over batik toe.
Onder de bijzonder geïnteresseerden in batik is ook de directeur van het Koloniaal Museum Frederik van Eeden. Daarom stellen Van Eeden en scheikundige Maurits Greshoff, sinds 1896 werkzaam in het Koloniaal Museum, het nieuwe museumlaboratorium beschikbaar voor onderzoek.[11] Greshoff vraagt vervolgens de jonge architect Herman Baanders die het zich al bekwaamd had in batik, om de proeven uit te voeren. Baanders is daarvoor een half jaar in Haarlem, namelijk van september 1900 tot maart 1901.
Indische planten
Dat Greshoff daarnaast bij Weerman uitkomt om de proeven te doen, hoeft niet te verbazen. De scheikundige en de tekenares hebben immers samengewerkt aan een eerder onderzoeksproject van Greshoff, namelijk een plantkundige overzichtswerk Schetsen van nuttige Indische planten.
De meeste tekeningen voor dit wetenschappelijke werk heeft Greshoff in ’s Lands Plantentuin, de hortus botanicus in Buitenzorg (nu: Bogor) op Java laten vervaardigen, zo staat in de inleiding.[12] De nog ontbrekende tekeningen worden in Nederland verder aangevuld. In 1894 schetst Weerman daarvoor een voorstelling van een Indische conifeersoort, agathis loranthifolia, ook bekend als kauriboom.
Verder met batik
Terugblikkend zijn de basisvoorwaarden dus aanwezig voor Weermans aanstelling in het laboratorium. Ze onderhoudt immers goede contacten met Greshoff die als scheikundige en onderdirecteur van het museum een belangrijke stem speelt in de invulling van de onderzoeksruimte. Weerman werkt bovendien met hem samen aan zijn studie naar Indische plantensoorten, welke kennis haar ongetwijfeld van pas komt bij het onderzoek naar materialen om te batikken. Ook heeft ze waarschijnlijk lessen gehad van Crop door wie ze mogelijk in aanraking is gekomen met het ontwerpen van stofdessins. Het lijkt dus een logische stap in Weermans carrière om met Baanders in het laboratorium batikexperimenten te gaan uitvoeren.
Vervolgens gaan Baanders en Weerman proeven doen met was- en verfsoorten die bij het batikken gebruikt kunnen worden. Daarnaast testen ze diverse dragers, als katoen, satijn, zijde en perkament. Samen doen ze uitvoerig verslag van hun proefnemingen. In haar ‘Beschrijving eener proeflap’ omschrijft Weerman bijvoorbeeld stap voor stap de totstandkoming van een proeve in zes kleuren.[13] De betreffende doek met het devies van het Koloniaal Museum ‘Het daghet in het oosten’ is zelfs bewaard gebleven en nu in de collectie van het Wereldmuseum (voorheen Tropenmuseum), samen met andere proeflappen van Weerman en haar collega’s.
Naar eigen zeggen vervaardigt Weerman de doek in zes kleuren volgens de methoden zoals Baanders ze heeft uitgewerkt. Met haar nauwkeurige beschrijving kunnen anderen vervolgens deze beproefde batikmethoden navolgen. Daarom worden de aanwijzingen van Weerman ongewijzigd herdrukt in het apothekerstijdschrift Pharmaceutisch weekblad.[14] De redactie meent immers dat vanwege de grote belangstelling voor de batikkunst het zeer waarschijnlijk is dat mensen in apotheken naar de hulpmiddelen voor batikken komen informeren. De in Haarlem opgedane kennis verspreidt zich zo via de gedrukte media snel over Nederland.
Het meest bijzondere
In juli 1901 wordt vervolgens een tentoonstelling georganiseerd ter gelegenheid van de 124ste algemene vergadering van de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid. In het laboratorium toont het Koloniaal Museum een week lang ‘Proeven van Nederlandsche batik-techniek’.[15]
Vooral van den heer Baanders en van mej. Weerman zijn er een aantal prachtig geslaagde gebatikte lappen, door henzelve ontworpen, in was geteekend, en op verschillende wijze in koude verfbaden gekleurd.
Dat schrijft een recensent van Haarlem’s dagblad (10 juli 1901). Ook oud-leerlingen van de Haarlemse school van Kunstnijverheid, Tjeerdjen Slothouwer en Monique Bekouw – over deze laatste schreef ik eerder een blogpost – schreef, stellen er werk tentoon.
Aansluitend laat de Vereeniging ‘Oost en West’ de Haarlemse proeven in batik zien tijdens een tentoonstelling van Oost-Indische kunstnijverheid in Den Haag. Volgens de bijbehorende catalogus betreft de bijdrage uit het Haarlemse laboratorium een inzending maar liefst van 37 nummers, “betrekking hebbende op modern batikken in Holland”.[16] Bij slechts één van de nummers, een boekband, wordt een naam vermeld, en wel die van Baanders. De overige nummers – gebatikte lappen, een kussen en verschillende proeven – blijven naamloos.
Dat Weermans werk er ook te zien is, komt echter naar voren in recensies van de expositie. Een recensent van De nieuwe courant (30 juli 1901) noemt namelijk “een zijden lapje met uitgespaard ornament op paarsig-zwart invulsel van Meta Weerman” onder “het meest bijzondere” in deze ruimte gewijd aan het moderne batikken.
Pauwwier
Voor haar kunstzinnige ontwerpen in batik, die Weerman steeds trots signeert met haar initialen MAW, laat ze zich door Indische flora inspireren. De hoeken van de doek met het museumdevies zijn bijvoorbeeld gevuld met de takken van een plant met langgerekte bladeren en kleine witte knoppen. De takken in de onderste hoeken dragen bovendien vrucht. Ongetwijfeld vindt Weerman hiervoor voorbeelden in bestaande Indische planten zoals de samadera indica die ook in Greshoffs Nuttige Indische planten staat afgebeeld.
Ook uit andere gebatikte stoffen komt Weermans liefde voor de natuur naar voren, bijvoorbeeld uit de gebatikte proeflap, met de titel ‘Zonaria Pavonia’. Zonaria pavonia is tevens de wetenschappelijke naam van een klein zeewier, ook pauwwier, dat onder andere in de Indische Oceaan voorkomt. Dit pauwwier inspireert de uitwaaierende motieven die Weerman op doek zet.
Haarlemse batiktechniek
De kennis over het batikken verspreidt zich snel over Nederland, ook door inspanningen van Maurits Greshoff die in 1901 directeur van het museum wordt. Deze besluit bijvoorbeeld om duizend overdrukken van de artikelen van Baanders en Weerman naar Den Haag te sturen om daar bij de tentoonstelling te verspreiden, volgens De telegraaf (20 augustus 1901). Het draagt ongetwijfeld verder bij aan de snelle verspreiding van kennis die inmiddels in Haarlem is opgedaan. De batikexperimenten krijgen vervolgens bekendheid als de “Haarlemse batiktechniek”.[17]
In maart 1901 stopt Baanders met zijn werkzaamheden voor het laboratorium, maar Weerman zet de proefnemingen voort. Ze test bijvoorbeeld aniline- en alizarine-kleurstoffen waarbij ze ook enkele nieuwe vondsten doet. Vooral de experimenten met alizarine blijken succesvol voor het verkrijgen van de kleuren rood, oranje en paars. Daarover schrijft Weerman:
Het gebruik van alizarine-kleurstoffen is zeer aan te bevelen, zoowel voor het verven van katoen als zijde. De proeven van licht- en wasch echtheid doorstonden zij uitsteekend.[18]
De proeven zorgen bovendien voor meer erkenning van haar werk want, zo schrijft een journalist in Bataviaasch nieuwsblad (22 juli 1903),
De proefnemingen zijn in het haarlemsch laboratorium met succes voortgezet door mej. Weerman die er de prachtige alizarine-techniek aan toevoegde.
Waar eerst vooral Baanders met de eer voor de batikproeven ging strijken, weet nu ook Weerman haar naam op dit gebied te vestigen. Sterker nog, de experimenten, proeflappen en publicaties maken Weerman tot een autoriteit op batikgebied in Nederland.
Tissus si interessants
De succesvolle experimenten trekken vervolgens veel geïnteresseerden naar Haarlem die daar een dag per week les kunnen volgen bij Weerman om de grondbeginselen van de batiktechniek onder de knie te krijgen. Onder Weermans leerlingen bevinden zich onder andere de eerder genoemden, Tjeerdjen Slothouwer en Monique Bekouw, en daarnaast nog Henriette Reeser en Gust van de Wall Perné.[19]
Ook doceert Weerman een leerlinge van een kunstschool in Parijs met de naam J. Beaudeneau. Zij is speciaal naar Haarlem afgereisd om daar het batikken te leren. In het album van het Koloniaal Museum vertelt ze daarover:
Cette année, je vis de nouveaux à Paris, des affiches indiquant que à La Haye, il y avait une Exposition de Batiks. Je ne résiste plus, et je vins a La Haye. Je retrouvai là, ces tissus si interessants. On me dit que si je voulais en avoir la technique, je n’avais qu’a aller à Haarlem, au laboratoire du Musée Colonial. Ce ne fut pas long…
– ‘Verslag 1901: Laboratorium’, Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem 26 (april 2902), p. 41 via internet archive.
Beaudeneau heeft in 1901 klaarblijkelijk de tentoonstelling over Oost-Indische kunstnijverheid in Den Haag bezocht waar ze de inzendingen van moderne batik uit het Haarlemse museum bewondert. Over Weerman vertelt Beaudeneau bovendien desgevraagd:
Mademoiselle Weerman m’a donné toutes les indications dont j’avais besoin.
– Beaudeneau in De Indische mercuur (26 mei 1903) via Delpher.
Zo blijkt Weerman een doorgeefluik van kennis over Javaanse batikkunst en staat ze tevens aan de basis van veel batikkunst in Nederland en zelfs daarbuiten.
Zilveren medaille
Meer tentoonstellingen van Haarlemse batik volgen, allereerst in Groningen in 1902. Daar krijgt het Koloniaal Museum een zilveren medaille voor haar batikinzendingen die door Weerman zijn gearrangeerd.[20] Voor haar “verfproeven en versieringen” krijgt Weerman bovendien nog een persoonsgebonden zilveren medaille toebedeeld.
Dan volgen nog twee internationale tentoonstellingen die de naam van het museum als batikcentrum in Europa vestigen, te beginnen in Turijn. Op deze tentoonstelling van decoratieve kunst die veel aandacht krijgt in de internationale pers, is tussen de proeven van de batiktechnieken uit Haarlem ook werk van Weerman te zien, onder andere de gebatikte doek met het Haarlemse vignet en Zonaria Pavonia.[21] De Turijnse expositie levert Weerman, samen met Baanders, zelfs een vermelding op in het kunsthistorische handwerk Manuale d’arte decorativa: antica e moderna van de Italiaanse architect Alfredo Melani.[22]
In 1904 volgt ten slotte nog een tentoonstelling in Kopenhagen.[23] Deze expositie die uitsluitend gewijd is aan eigentijdse Nederlandse kunst toont ook Haarlems batikwerk.
Tijdens beide gelegenheden, in Turijn en Kopenhagen, worden op aandringen van Greshoff de artikelen over het batikken vertaald, gedrukt en verspreid.[24] Bij de tentoonstelling in Turijn verschijnt dus Italiaanse brochure met de artikelen van Baanders en Weerman, bij die in Kopenhagen een in het Deens.
Weerman gaat door met experimenteren en doceren tot 1903.[25] Dan komt er een einde aan de beschikbaarheid van het laboratorium, dat weer andere doeleinden gaat dienen.
Technische laborante
In die korte periode dat Weerman als batikkunstenares exposeert, tussen 1900 en 1904, levert ze prachtige kunstwerken af. Desondanks komt Weermans naam niet in kunstenaarslexica terecht, zoals dat van Scheen of AKL (Allgemeines Künstlerlexikon). Daarvoor zijn verschillende verklaringen te bedenken.
Allereerst wordt in eigentijdse catalogi en artikelen voortdurend gesproken over proeven en proeflappen als Weermans werk aan bod komt. Die term benadrukt vooral het technische aspect van de voorwerpen terwijl de artistieke waarde ervan naar de achtergrond verschuift. Daardoor wordt de suggestie gewekt dat we niet met kunst van doen hebben.
Omdat het technische aspect een belangrijke rol speelt in de proefnemingen, wordt Weerman bovendien vaak laborante genoemd. Dat is bijvoorbeeld het geval in het Bulletin van het Koloniaal Museum of Maatschappij-Belangen.[26] Deze functie-omschrijving ondermijnt eveneens het idee dat we met een kunstenares in de klassieke zin van het woord te maken hebben. Dit alles wordt nog versterkt doordat Weerman vaak als assistent van Baanders wordt neergezet.
Daar staat tegenover dat er veel minder aandacht is voor het feit dat Weerman al na een half jaar de leiding over de batikexperimenten van Baanders overneemt en dit vervolgens nog twee jaar volhoudt voordat er aan de proefnemingen, kunstproductie en batiklessen een einde komt.
Beperkt oeuvre
Er is nog een reden waarom Weermans prestaties als batikkunstenares weinig aandacht hebben gekregen. Er zijn maar enkele ‘batikproeven’ van Weerman bekend waardoor het beeld van haar oeuvre beperkt blijft. Dat wil niet zeggen dat ze niet meer gemaakt heeft. Niet al Weermans werk is namelijk bewaard.
De huidige verblijfplaats van een doek van gebatikt satijn bijvoorbeeld, afgebeeld in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift in 1903 (hierboven afgebeeld), is onbekend. Een ander voorbeeld van een verdwenen werk is de boekband van gebatikt perkament die Weerman maakt voor het gedenkalbum van eerder genoemde chemicus Hendrik Wefers Bettink. De beide voorbeelden illustreren dat de productie van de kunstenares groter is geweest dan de overgebleven lappen in de collectie van het Wereldmuseum Amsterdam doen vermoeden.
Een laatste verklaring tot slot waarom Weerman niet als kunstenares wordt herinnerd, is de relatieve stilte die na 1903 over haar neerdaalt. In haar prachtige overzichtswerk Vrouwen in de vormgeving in Nederland benadrukt Groot bijvoorbeeld dat van Weerman, net als van haar leerlinge Henriëtte Reeser, na 1903 niets meer is vernomen. Waarschijnlijk concludeert Groot daarom met betrekking tot Weerman: “ze werd geen batikkunstenares.”
Stilte
Genoemde verklaringen voor de afwezigheid van Weerman in de kunstenaarslexica doen echter niets af aan de internationale erkenning die ze aan het begin van de 20ste eeuw voor haar gebatikte werk krijgt. Een journalist bijvoorbeeld, die in Pharmaceutisch weekblad de gebatikte boekband voor Wefers Bettink bespreekt, benoemt Weermans “kunstvaardige hand”.
Ook lezen we in Het vaderland (9 maart 1906):
niet lang geleden [voelde] hier en daar een Hollandsch kunstenaar zich zoodanig tot de op tentoonstellingen door hem bewonderde batikdoeken … aangetrokken, dat hij besloot de eigenaardige techniek er van te gaan bestudeeren, ten einde die zelf toe te kunnen passen. Hoe goed verschillende artisten hierin geslaagd zijn toont het werk van een Lion Cachet, Chris Lebeau, Meta Weerman, Thorn Prikker, Neuhaus en Loebèr – om hier slechts enkele namen te noemen.
Deze verslaggever noemt Meta Weerman dus weldegelijk in een rijtje van batikkunstenaars met imposante namen als Carel Adolph Lion Cachet, Chris Lebeau, JohanThorn Prikker en Johannes Aarnout Loebèr. Weermans proeven in batik zijn dus meer dan technische experimenten. Het zijn tevens artistieke expressies van een getalenteerd batikkunstenares.
Meer van Weerman
In tegenstelling tot wat de radiostilte doet vermoeden, blijft Weerman weldegelijk actief. Ze blijft bovendien aangetrokken tot het laboratoriumwerk. Ze lijkt zich na haar tijd in Haarlem namelijk toe te leggen op het tekenen van nauwkeurige illustraties bij botanische studies, zoals ze eerder voor Maurits Greshoff heeft gedaan. Over haar volgende activiteiten, die in de luwte van scheikundige experimenten plaatsvinden, gaat mijn volgende post.
Lees ook mijn blogpost ‘Indische bloemen’ over kunstenares Adeline Guex de Coudray, actief in Nederlands-Indië. In 1857 stuurt ze haar werk naar een Amsterdamse groepstentoonstelling. In 1864 komt ze echter om het leven bij een brand die ook haar levenswerk in de as legt: tekeningen voor een album van Indonesische bloemen en vruchten.
Tentoonstellingen
De genoemde tentoonstellingen waaraan Meta Weerman deelneemt, heb ik hier nog eens op een rijtje gezet.
Haarlem 1901: Tentoonstelling van proeven van Nederlandsche batik-techniek, juli [volgens Haarlem’s dagblad (10 juli 1901), p. 1 volgens Krantenviewer Noord-Hollands Archief]
- “gebatikte lappen”
Den Haag 1901: Tentoonstelling van Nederlandsch Oost-Indische Kunstnijverheid (Derde Groep) door de Vereeniging “Oost en West”, 24 juli – 1 oktober
- “gebatikte lapjes” (nr. 639 in catalogus Den Haag 1901, p. 99)
- o.a. “een zijden lapje met uitgespaard ornament op paarsig zwart invulsel” [volgens De nieuwe courant (30 juli 1901), p. 1 via Delpher]
Turijn 1902: Esposizione internazionale d’arte decorativa moderna, 10 mei – 12 november
- “gebatikte doeken” [volgens Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage (14 juni 1902), p. 1 via Delpher], onder andere de Proef in batiktechniek in zes kleuren met het vignet van het Koloniaal Museum en de zijden doek met de titel Zonaria Pavonia
Groningen 1903: Tentoonstelling van nijverheid en kunst, 15 juni – 15 augustus [volgens Haarlem’s dagblad (10 juli 1903), p. 1 via Krantenviewer Noord-Hollands Archief]
- “verfproeven en versieringen” [bekroond met een zilveren medaille volgens Algemeen Handelsblad (9 juli 1903), p. 2 via Delpher]
Kopenhagen 1904: Moderne Hollandsky Kunstindustri in het Deense kunstnijverheidsmuseum, 7 mei – 3 juli
- onbekend
Amsterdam, Tropenmuseum, 1990-1991: 125 jaar verzamelen: Het Tropenmuseum pakt uit, 14 december – 11 augustus
- “katoenen lapje … met natuurlijke indigo, campèchehout en ijzersulfaat” (van Duuren 1990, p. 23)
Literatuur
De titels staan op alfabetische volgorde. Gebruikte archiefstukken en eigentijdse kranten- en tijdschriftartikelen staan in de betreffende noten.
- Bake, Bertha, ‘Kunstnijverheid’, Maandblad voor beeldende kunsten 3, nr. 7 (1926), p. 205-211 [Delpher].
- Burgers, Cornelis A., ‘De “Nederlandse tentoonstelling van decoratieve kunst” in het Museum van Kunstnijverheid te Kopenhagen, 1904’, Antiek 7, nr. 1 (1972), p. 9-32.
- Dartel, Daan van, ‘Collectors Collected: Exploring Dutch Colonial Culture Through the Study of Batik’, Bulletin 369 Tropenmuseum (2015) [online].
- Den Haag, Vereeniging Oost en West, Tentoonstelling van Nederlandsch Oost-Indische Kunstnijverheid (Derde Groep) te ‘s-Gravenhage in de Gothische Zaal van het paleis op de Kneuterdijk. Catalogus der Oost-Indische Weefsels, Javaansche Batik’s en Oud-Indische Meubelen, 24 Juli – 1 October 1901 (Den Haag: ’s Gravenhaagsche Boek- en Handelsdrukkerij, 1901). [Wikimedia]
- Duuren, David van, 125 Jaar verzamelen: Tropenmuseum, Koninklijk Instituut voor de Tropen (Amsterdam: Tropenmuseum, 1990), p. 23.
- Enschedé, A.J., De geschiedenis van het Museum van Kunstnijverheid en de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten te Haarlem, der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel 1877-1927 (Vereeniging tot Beheer van het Museum en de School [1928]). [Delpher]
- Groot, Marjan, Vrouwen in de vormgeving in Nederland, 1880-1940 (2007), p. 99 en 279. [Google Books]
- Hout, Itie van en Sonja Wijs, Indonesian textiles at the Tropenmuseum (Volendam: LM Publishers, 2017).
- Joosten, J.M., ‘De batik en de vernieuwing van de nijverheidskunst in Nederland 1892-1905’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek / Netherlands Yearbook for History of Art 23 (1972), p. 407-438.
- Wronska Friend, Maria, ‘Javanese batik for European artists: Experiments at the Koloniaal Laboratorium in Haarlem’ in cat. Amsterdam, Tropenmuseum, Batik drawn in wax: 200 years of batik art from Indonesia in the Tropenmuseum collection, red. Itie van Hout (Amsterdam: Royal Tropical Institute, 2001), p. 106-123.
Noten
[1] AlleFriezen te Leeuwarden, Geboorteregister 1872, archiefnr. 1002, Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941 – Historisch Centrum Leeuwarden, inv.nr. 3421, aktenr. 0353 [AlleFriezen].
[2] Voor Gerrit, zie AlleFriezen te Leeuwarden, Geboorteregister 1869, archiefnr. 1002, Gemeentebestuur van Leeuwarden, 1811-1941 – Historisch Centrum Leeuwarden, inv.nr. 3418, aktenr. 0212 [AlleFriezen]. Voor Daniella Johanna, zie rd., inv.nr. 3424, aktenr. 0472 [AlleFriezen] Voor Rudolf Adriaan, zie id., inv.nr. 3429, aktenr. 0679 [AlleFriezen].
[3] AlleFriezen te Leeuwarden, Bevolkingsregister 1876 – 1904, archiefnr. 1002, Bevolkingsregister 1876 – 1904, inv.nr. 4773, blad 229 [AlleFriezen].
[4] “Weerman, geb. Mees, wed.” wordt vanaf 1882/1883 in de adresboeken van Arnhem genoemd. In die van 1887 is bovendien toegevoegd dat ze is vertrokken. Zie Nieuw Arnhemsch adresboek met de gemeenten Velp, Rosendaal, Oosterbeek en Westervoort (1887), p. 211 [Gelders Archief].
[5] Maandblad gewijd aan de belangen van het teekenonderwijs en de kunstnijverheid in Nederland (1 december 1895), p. 66-67 [Delpher]. Zie ook De nijverheid 4, nr. 25 (1896), p. 193 [Delpher en HathiTrust].
[6] ‘Op zoek maar de schilder Grabijn’, Haarlem’s Dagblad (8 juli 1978), p. 5 [Krantenviewer Noord-Hollands Archief] en Enschedé [1928], p. 91.
[7] H. Wefers Bettink, ‘Het scheikundig laboratorium en de nieuwe tentoonstellingszaal van het Koloniaal Museum te Haarlem’, Eigen Haard 21, nr. 34 (11 juni 1898), p. 373-376. Wefers Bettink houdt ook een rede op de dag van inwijding van deze gebouwen in 1898. Zie Tijdschrift der Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid (1898), p. 266 en 270 [Delpher]. In 1902 maakt Weerman een boekband in gebatikt perkament voor zijn gedenkalbum. Pharmaceutisch weekblad 40, nr. 5 (1903), p. 95 [Delpher].
[8] Enschedé [1928], p. 94. Maandblad gewijd aan de belangen van het teekenonderwijs en de kunstnijverheid in Nederland (oktober 1899), p. 48 [Delpher]. Zie ook Utrechtsch provinciaal en stedelijk dagblad (8 september 1899) p. 2 [Delpher] Voor het laatste akte-examen ‘handtekenen voor het middelbaar onderwijs’, zie ook Tijdschrift der Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid dl 4 (1900), p. 254 [Delpher].
[9] Enschedé [1928], p. 81.
[10] Wronska Friend 2001 en Van Hout en Wijs 2017, p. 69, p. 118-119. Vanuit Nederland verspreidt de liefde voor batik zich vervolgens over de rest van Europa. Wronska Friend in Adelaida Salikha, ‘Indonesia’s Batik and Its European Connection’, op Seasia (8 maart 2018).
[11] Wronska Friend 2001, p. 111 en Van Hout en Wijs 2017, p. 70. Zie ook Bake (1926), p. 210-211.
[12] J.G. Boerlage, ‘Inleiding’ in: Maurits Greshoff, Schetsen van nuttige Indische planten (Amsterdam: J.H. de Bussy, 1894), p. i-ii (daar p. ii) [Google Books].
[13] Herman A.J. Baanders, ‘Over nieuwe proeven van batiktechniek in Nederland’ en Meta Weerman, ‘Beschrijving eener “proeflap”‘” als voorbeeld van batik-verven in zes kleuren’, overdruk uit Indische Mercuur (30 juli 1901) [Delpher]. Een verhandeling van Baanders over de Haarlemse batik-proeven is ook te vinden in Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem 25 (december 1901), p. 44-87 [internet archive], terwijl een eerder Bulletin 23 (november 1900) algemene studies bevat over de batik-kunst op Java (van G.J. Rouffaer) en in Nederland (Baanders) [internet archive]. Voor de samenwerking tussen Baanders en Weerman, zie ook Gids voor de bezoekers van het Koloniaal Museum te Haarlem (Amsterdam: J.H. de Bussy, 1902), p. 19 [internet archive].
[14] Voorschriften voor batikken’, Pharmaceutisch weekblad 38, nr. 33 (1901) [Delpher].
[15] Voor de tentoonstelling in Haarlem, zie ‘Nederl. batik-techniek’, Haarlem’s dagblad (10 juli 1901), p. 1 [Krantenviewer Noord-Hollands Archief]. Ook Van Hout en Wijs 2017, p. 124.
[16] Cat. Den Haag 1901, p. 639.
[17] ‘Haarlemsche batikkunst. Proeven van Nederlandsche Batik-Techniek in het Laboratorium van het Koloniaal Museum te Haarlem’, Bataviaasch nieuwsblad (22 juli 1903), p. 6 [Delpher].
[18] ‘Verslag der batikproefnemingen’, Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid 70, nr. 6 (1903), p. 397-398 [Delpher]. Ook Van Hout en Wijs noemen de experimenten van Weerman: Van Hout en Wijs 2017, p. 72.
[19] ‘Laboratorium’, Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem 26 (april 1902), p. 41 [internet archive]. Ook worden vrouwen genoemd met de namen C. Daniëls en A. Loman. Deze twee vrouwen komen niet voor in de RKD-database van Nederlandse kunstenaars. Zie Groot 2007, p. 279. C. Daniëls begin een studie aan de Haarlemse kunstnijverheidsschool in 1900 (zie Enschedé [1928], p. 98), A.J. Loman in 1898 (zie Enschedé [1928], p. 96). De laatste (wonend op adres Wilhelminapark 32a, Haarlem) zendt, met anderen van het Koloniaal Museum, werk naar de tentoonstelling voor decoratieve kunst in Kopenhagen in 1904 (zie verderop) volgens Burgers 1972, p. 25. Wellicht is dit Anna Jacoba Loman (geboren in 1863) die in december 1906 van Haarlem naar Amsterdam verhuist. Stadsarchief Amsterdam, archief 5416, inv.nr. 100, blad 24 [Stadsarchief Amsterdam].
[20] H.A.J. Baanders en M. Weerman, Proeven van Nederlandsche batik-techniek in het Laboratorium van het Koloniaal Museum te Haarlem. Vlugblad (1903) [Google Books].
[21] Voor uitvoerige beschrijving van de tentoonstelling in Turijn met afbeelding van o.a. Weerman proeven, zie Georg Fuchs, ‘La Hollande et la culture universelle-allemande’, L’Exposition internationale des arts décoratifs modernes à Turin 1902, bijlage van Deutsche Kunst und Dekoration 6, Heft III (1903). [internet archive]. Zie ook Walter Crane, ‘Decorative Art at Turin: Notes upon some of the Sections’, The Art Journal, n.s. (1902), p. 259-262, vooral p. 261 [internet archive].
[22] Alfredo Melani, Manuale d’arte decorativa: antica e moderna (Milaan: U. Hoepli, 1907), p. 512 [internet archive].
[23] Voor de bijdrage van het Koloniaal Museum aan de tentoonstelling in Kopenhagen, zie Burgers 1972, p. 26-29.
[24] De vlugschriften: Circa esperimenti di Batik-tecnica Neerlandese eseguiti nel Laboratório del Museo Coloniale ad Harlem (Turijn 1902). G.C. Dufour vervaardigt de Italiaanse vertaling. Zie ‘Verslag 1902’, Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem 28 (mei 1903), p. 52 [internet archive] en Nederlandsk Batikteknik, Flyveskrift udsendt af det Koloniale Museums Laboratorium i Haarlem (1904), genoemd in ‘Publicatiën van het Laboratorium van het Koloniaal Museum’ in Ipo Christiaan Ritsema et al., Index phytochemicus: stelselmatig overzicht van alle plantenstoffen (Amsterdam: J.H. de Bussy, 1904), p. 86 [internet archive].
[25] ‘Verslag 1903’ in Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem van 1904 (30 mei 1904), p. 85 [internet archive].
[26] ‘Koloniaal Museum: Verslag over 1902’, Maatschappij-Belangen n.r. deel VII (1903), p. 352 [HathiTrust].