Liefde als leidraad in crisistijd
Waarover mensen tijdens een collectieve ramp spreken en schrijven, is veelzeggend. In verband met maatregelen rond COVID-19 hoor en lees ik vaak over solidariteit. Ook als wetenschappers over rampen in voorgaande eeuwen spreken, gebruiken zij het woord ‘solidariteit’ om de band tussen mensen aan te duiden. Of je het nu solidariteit of liefdadigheid of weer anders noemt, in het verleden en nu benadrukte men dat liefde een leidraad moet zijn in crisistijd. Ook de schilder Theodoor van der Schuer (1634 – 1707) visualiseerde dat liefde leidend dient te zijn, toen hij een schilderij maakte voor een pesthospitaal in Leiden.
Solidariteit
Solidariteit wordt gezien als een van de belangrijkste gedragslijnen om de huidige coronacrisis te boven te komen. Bij het begin van de coronacrisis in Nederland riep koning Willem-Alexander in zijn tv-rede van 20 maart 2020, op tot “alertheid, solidariteit en warmte“. Ook anderen merkten uitingen van solidariteit op. “Solidariteit siert deze oorlogstijd”, schreef Dennis Captein in zijn column in het AD. En in een interview op 18 maart zei historisch letterkundige Lotte Jensen over de uitbraak in Nederland:
Achter de solidariteit schuilt het besef dat je elkaar echt nodig hebt om zo’n crisis te overleven.
– Lotte Jensen in Vox magazine, 18 maart 2020
Solidariteit is echter nooit vanzelfsprekend, zo schreef Marco Visser nog in een stuk in Trouw op 23 juni.
De nadruk op solidariteit in crisistijd is niets nieuws. Wel veranderden de woorden om de aangehaalde (of aan te halen) banden tussen individuen te benadrukken. Vroeger sprak men eerder over liefdadigheid, naastenliefde, menslievendheid, barmhartigheid of compassie, als men over belangrijke deugden sprak. Sommige van deze termen worden nu liever gemeden. Ze benadrukken voor ons gevoel te vaak ongelijkheid, zoals zorgethicus Annelies van Heijst al vaststelde in haar oratie. Zonder aan de kanttekeningen bij deze termen af te doen, bedoelde men in grote lijnen hetzelfde. Ook onder liefdadigheid of naastenliefde verstond men de onzelfzuchtige drang om de ander te helpen.
Geschilderd voor een pesthospitaal
De Haagse schilder Theodoor van der Schuer schilderde een voorstelling op doek voor de regentenkamer van het Leidse pesthospitaal. Het schilderij is in de collectie van het Leidse Museum De Lakenhal.
De schilder toont ons het interieur van een pesthospitaal waar mensen anderen te hulp komen. Van der Schuer legde de nadruk op één figuur, lijkbleek en stervend. Dat het hier om een pestlijder gaat, blijkt ontegenzeggelijk uit de donkere pestzweer op haar borst. De donkere plek duidt er bovendien op dat de vrouw geen lang leven meer is beschoren.
Overal in het schilderij gaat het om de relatie tussen zieken en niet-zieken. Twee jonge mensen komen toegesneld om de vrouw op de voorgrond van eten te voorzien. Achter de hoofdscène bezoekt een vrouw een zieke man. Ze zit treurend bij zijn bed. Op de achtergrond ten slotte draagt iemand een overleden pestslachtoffer naar diens laatste rustplaats. Eigenlijk gaat het hier om drie werken van barmhartigheid, namelijk de hongerigen voeden, de zieken bezoeken en de doden begraven. Christus somde zes van de zeven werken op in het evangelie volgens Matteüs (25:35-36). Paus Innocentius III voegde de laatste, het begraven van de doden, in 1207 toe aan de lijst van zes toe.
Een allegorie van de liefde
De voorstelling behelst meer dan het interieur van een pesthospitaal of zelfs werken van barmhartigheid. Van der Schuer specialiseerde zich in allegorische voorstellingen, zoals die voor de stadhouderlijke verblijven op het Haagse Binnenhof. Sommige details in het schilderij wijzen erop dat we hier eveneens met een allegorie van doen hebben. De vrouw draagt bijvoorbeeld een opvallend helderrood kleed. Verder strekt een volledig naakt kind huilend zijn armpje uit naar zijn stervende moeder.
De details brachten de contemporaine beschouwer waarschijnlijk de personificatie van de liefde of caritas in herinnering. De Italiaanse auteur Cesare Ripa schreef eerder in zijn veel geraadpleegde naslagwerk Iconologia dat de personificatie van caritas wordt afgebeeld met kinderen. Bovendien gaat zij altijd in het rood gekleed.
De figuur van de liefde die schilder en kunsttheoreticus Gérard de Lairesse (1641-1711) schilderde voor het leprozenhuis in Amsterdam, diende mogelijk als voorbeeld voor Van der Schuer. De Lairesse was immers één van de meest toonaangevende kunstenaars in Van der Schuers tijd. Bovendien werkten ze beide voor de stadhouder en diens hof.
De Lairesses personificatie draagt eveneens een helderrood kleed. Het gewaad is op een zelfde manier over haar benen gedrapeerd. Voorts heeft de figuur van De Lairesse twee naakte kleine kinderen bij zich. Ten slotte houdt de allegorische figuur een brandend hart omhoog waardoor zij overduidelijk als caritas te identificeren is.
De hoogmoed van Niobe
Van der Schuers personificatie draagt geen vlammend hart. Toch zullen toeschouwers haar waarschijnlijk herkend hebben, zeker omdat ze is voorgesteld in de context van een liefdadigheidsinstelling. Liefde was een vaak afgebeeld onderwerp, vooral in charitatieve instanties, zoals de Nijmeegse of Amsterdamse burgerweeshuizen.
In tegenstelling tot De Lairesse beeldde Van der Schuer zijn caritasfiguur niet als triomferende figuur af, maar in de rol van pestslachtoffer. Zijn figuur is minder duidelijk een personificatie dan die van De Lairesse. Van der Schuer vertelde met zijn voorstelling dan ook een complexer verhaal. De strekking ervan wordt pas duidelijk na vergelijking met een ander voorbeeld, namelijk dat van de mythologische koningin Niobe.
Niobe was een belichaming van de belangrijkste ondeugd, namelijk de hoogmoed. Omdat zij maar liefst 14 kinderen had achtte de koningin zichzelf beter dan de godin Leto met haar tweeling Apollo en Artemis. Overtuigd van haar superioriteit gaf Niobe haar onderdanen de opdracht om haar te aanbidden. Vanzelfsprekend bracht ze zichzelf daarmee de boosheid van de goden op de hals. Vanwege haar hoogmoed strafte de goddelijke tweeling haar. Apollo en Artemis doodden Niobe en haar kinderen door hun pijlen op hen af te vuren.
Naar aanleiding van dit verhaal maakte De Lairesse een ets.
De ets van De Lairesse laat zich goed vergelijken met Van der Schuers scène. Niet alleen plaatste De Lairesse Niobe prominent op de voorgrond, zoals Van der Schuer zijn pestslachtoffer. Haar kleed is op identieke wijze om haar bovenlichaam gedrapeerd. Het laat de borsten vrij waarmee zij eerder haar kinderen had gevoed. Hierdoor is zij duidelijk als moeder te identificeren. Boven haar pakken wolken zich samen om naderend onheil te visualiseren, zoals bij Van der Schuer.
Niobe als pestslachtoffer
De scène waarin pijlen Niobe en haar kinderen treffen, was een vaak gebruikt zinnebeeld van de gevreesde pest. Schilder, schrijver en kunstenaarsbiograaf Karel van Mander (1548 – 1606) schreef hierover:
Eenighe willen dees Fabel aen een geschiedenis voeghen, segghende dat in Phrygia een groote Pest was, dat Niobe kinderen al storven op eenen dagh.
– Karel van Mander, Schilderboeck (heruitgave 1969), fol. 50v
Hoogmoed wordt gestraft, zo leerde het verhaal van Niobe. En de straf die Niobe en haar kinderen trof, was een pestepidemie. Velen dachten dat ook de pest in de hun tijd een straf van God was voor de zonden die de mens had begaan. God zond de pest en door zich tot God te wenden kon men de pest bestrijden. De voorstelling van de stervende Niobe was daarom een passende parallel voor een scène in een pesthospitaal om mensen aan te sporen tot inkeer.
Liefde en nederigheid
Van der Schuer richtte zich met zijn schilderij zowel tot de pestlijders als tot de regenten van het hospitaal. De hoofdfiguur is zelf een pestslachtoffer. Ze neemt hulp aan van omstanders maar wendt haar blik omhoog, tot God. Hij is immers de enige die haar echt kan helpen. Anderzijds was de personificatie een rolmodel voor regenten. Deze dienden zich er te allen tijde van bewust zijn dat hun liefdadigheid gepaard moest gaan met nederigheid. Iedereen is immers afhankelijk van anderen, of men nu rijk is of arm, gezond of ziek. Ook zij die anderen helpen, moeten zich bewust blijven van hun eigen afhankelijkheid, opdat zij zichzelf niet op gelijke hoogte plaatsen met God en zich schuldig maken aan hoogmoed, zoals Niobe.
In zijn pestschilderij combineerde Van der Schuer het model van de gestrafte Niobe met de gepersonifieerde deugd van de caritas. Hiermee wilde hij aantonen dat liefdadigheid gepaard diende te gaan met nederigheid als men een crisis het hoofd wil bieden. Daarbij dienen zowel slachtoffers als zij die te hulp schieten zich steeds bewust te zijn van hun eigen afhankelijkheid, want iedereen heeft wel iets nodig. Met de nadruk op onderlinge afhankelijkheid probeerde Van der Schuer de beschouwer te bewegen tot liefde voor de medemens, zoals gebeurt in de huidige crisistijd. Solidariteit is immers nooit vanzelfsprekend.
Verder lezen en kijken
Wil je meer weten over Van der Schuers schoorsteenstuk? Ik schreef er een essay over in Journal of Historians of Netherlandish Art dat online te lezen is:
- Hanneke van Asperen, “Nothing Else Than Decay: Theodoor van der Schuer’s Allegory of Human Deprivation for Leiden’s Plague Hospital.” Journal of Historians of Netherlandish Art 12, 2 (2020). DOI: 10.5092/jhna.12.2.4 [online].
Zoals gezegd hangt het schilderij in Museum De Lakenhal in Leiden. Vanaf 25 februari 2021 zal het bovendien figureren op de uitgestelde tentoonstelling over de pest in het Nijmeegse Museum Het Valkhof.
Ik schreef eerder over het schilderij in verband met de huidige coronacrisis. Ook schreef ik al eens over maatregelen die men in de middeleeuwen kon nemen tegen de pest. Ook (naasten)liefde is een thema dat geregeld terugkeert in mijn onderzoek. Ik schreef er al meerdere teksten over op deze website, bijvoorbeeld naar aanleiding van een schilderij in het Nijmeegse burgerweeshuis, de titelpagina van een gedenkboek bij een watersnood en de bekende panelen van de Sint-Elisabethsvloed in het Rijksmuseum.