Enkele batiks

Als tekendocent geeft tekenaar en schilder Fredrik Theodorus (Frits) Grabijn lang les op de kunstnijverheidsschool in Haarlem. Daardoor staat hij met enige regelmaat in de publieke aandacht. Dat geldt minder voor zijn vrouw Henriette Reeser, maar ook zij is kunstenares. In Wereldmuseum bevinden zich bijvoorbeeld enkele batiks van haar hand die deze banketbakkersdochter in 1902 en 1903 in het laboratorium van het Koloniaal Museum in Haarlem vervaardigt.

Banketbakker

Reeser wordt geboren op 24 mei 1858 als Henriette Emeline Hendrika Wilhelmina Reeser. Ze is dochter van banketbakker Gerhardus Cornelis Carolus Reeser en diens echtgenote Hendrika Wilhelmina van Zutphen.[1] Reeser heeft op 4 mei 1846 een banketbakkerij aan het Spui in Den Haag overgenomen. Ter kennisgeving daarvan plaatst hij een bericht in Dagblad van ’s Gravenhage (6 mei 1846). Vier jaar later doet Reeser zijn koek- en banketbakkerij echter van de hand volgens advertentie in dezelfde krant (30 september 1850).

Familiebericht in Opregte Haarlemsche courant (1 oktober 1850), p. 4. Bron: Delpher

In Haarlem neemt Reeser dan van Cornelis Baart een banketbakkerij en confiturierszaak over. Deze zaak met de naam Guldenberg, ligt aan de Groote Houtstraat 5, schuin tegenover over de Paarlaarsteeg.

Rode letters

De overname betreft niet alleen pand en de huisraad. Van Baart ontvangt Reeser ook de receptuur van “van de alom vermaarde Haarlemsche roode letters en turons”. Het wordt zelfs notarieel vastgelegd dat Reeser deze geheime receptuur niet aan anderen mag doorgeven, op straffe van een vergoeding:

Ten derden, [verklaren de comparanten] dat de verkooper, op straffe van vergoeding van schade, intressen en kosten, nimmer het geheim zyner myn van roode letters en tirons te maken en te bakken, aan anderen zal openbaren, mededeelen of onderwyzen

– Noord-Hollands Archief te Haarlem, archief 1972: Notariële akten van notarissen te Haarlem (Nieuw Notarieel Archief Haarlem), 6. Walaardt Sacré, Aegidius, 1843-1857, inv.nr. 95, aktenr. 18406, volgnr. 204 [Noord-Hollands Archief].

De productie van de Haarlemse lekkernijen legt hem geen windeieren. De verkoop loopt goed. Met de rode letters en turons neemt Reeser bovendien deel aan een nationale tentoonstelling van nijverheid in 1861. Naar aanleiding van de deelname noemt een recensent in Rotterdamsche courant (8 juli 1861) de rode letters van Reeser zelfs een “beroemd product”.

Groote Houtstraat, met vooraan links een banketbakkerij en salon ter hoogte van de Groote Houtstraat 5, ansichtkaart, ongedateerd. Noord-Hollands Archief / 1094 – prentbriefkaarten van Lou Braakman te Haarlem, 748. Bron: Noord-Hollands Archief

De gunstige omzet geeft Reeser vervolgens de mogelijkheid om zaak verder uit te breiden. Vanaf tenminste 1854 biedt hij ook ijs aan volgens Opregte Haarlemsche courant (26 juni 1854) en in 1856 opent hij zelfs een ijssalon volgens advertentie in dezelfde krant (12 juli 1856). Hieruit blijkt dat de patissier zich niet langer beperkt tot banket en zich verder ontwikkelt, als confiturier en glacier.[2]

Talent voor tekenen

In 1858 wordt vervolgens Henriette geboren.[3] Als ze oud genoeg is, gaat ze een opleiding volgen aan de meisjesburgerschool in Haarlem. In 1871 wordt ze als 13-jarige van de 1e naar de 2e klasse bevorderd volgens Opregte Haarlemsche courant (15 juli 1871). Reeser gaat bovendien tekenen en schilderen. De eerste indicatie daarvan vinden we in de Opregte Haarlemsche courant van 17 februari 1880. Dan levert Reeser namelijk een beschilderde kop en schotel voor een loterij om geld in te zamelen voor slachtoffers van een recente watersnood.

De liefde voor kunst krijgt Reeser mogelijk met de paplepel ingegoten. Haar ouders zijn immers bemiddeld en hebben schilderijen en gravures in hun bezit. Wanneer haar vader sterft, erft Henriette Reeser volgens het testament, opgemaakt in 1898, onder andere “het geteekende fantasieportret”.[4] Haar zus Petronella krijgt de twee “geteekende portretten van den testateur en zijne echtgenoote … en de gravure voorstellende gevolgen van het school blyven.” Een broer Willem ten slotte krijgt “het geschilderd portiek en de gravures voorstellende, Morgen en avondgebed en Kerstliedje”. Wellicht zijn het dus Reesers kunstminnende ouders die haar liefde voor de kunst aanwakkeren.

Op 2 oktober 1885 wordt Reeser, dan 27 jaar oud, toegelaten aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. In het studiejaar 1885-1886 neemt ze er teken- en boetseerlessen, met het oordeel “ijver zeer goed, aanleg matig”.[5] Tevens volgt ze de lessen esthetica “vrij getrouw”.

Huwelijk

Na het eerste jaar stopt Reeser echter met haar opleiding aan de academie, mogelijk omdat ze inmiddels tekenaar en schilder Frits Grabijn heeft leren kennen met wie ze in 1887 trouwt. Op 22 februari 1889 bevalt Reeser van een zoon die Frits genoemd wordt, naar zijn vader.[6]

Waar en wanneer Reeser haar echtgenoot precies ontmoet, blijft echter ongewis. Grabijn staat van 1878 tot 1883 ingeschreven aan de Amsterdamse academie waar ook Reeser vanaf 1885 lessen volgt.[7] Hij start dus in hetzelfde jaar als Cato Kool over wie ik al eens een blogpost schreef, getiteld ‘Geen alledaagse gaven’, maar als Reeser er in 1885 lessen volgt, is Grabijn al geen student meer.

Sinds 1880 is Grabijn tevens docent tekenen aan de tekenschool in Haarlem.[8] Het kan dus zijn dat Reeser hem via gemeenschappelijke kennissen in haar woonplaats ontmoet. Het echtpaar heeft voor hun huwelijk immers gezamenlijke vrienden in artistieke kringen. Bij hun huwelijk treedt bijvoorbeeld beeldhouwer Eduard August von Saher als getuige op. Deze is tevens directeur van de tekenschool waar Grabijn tekendocent is.[9] In de akte wordt Von Saher opgevoerd als “bekende van Bruidegom en Bruid”, wat aangeeft dat hij al vóór het huwelijk, niet alleen met Grabijn, maar ook met Reeser bevriend is.

Batik

Wanneer het Koloniaal Museum vanaf 1901 het laboratorium beschikbaar stelt voor batikexperimenten, maakt Reeser daarvan gebruik. Vanwege haar echtgenoot evenals de bevriende Von Saher zijn de lijntjes met het Koloniaal Museum kort. De tekenschool waar Grabijn doceert, is immer verbonden aan het Museum voor Kunstnijverheid dat sinds 1877 samen met Koloniaal Museum gevestigd is in Paviljoen Welgelegen in Haarlem. Von Saher is sinds 1880 directeur van de School voor Kunstnijverheid en tevens conservator van het genoemde kunstnijverheidsmuseum. Het paviljoen biedt dan al sinds 1871 onderdak aan het Koloniaal Museum.

In 1898 opent het Koloniaal Museum de deuren van een nieuw laboratorium waar vanaf 1901 batikexperimenten uitgevoerd worden. Voor deze proeven trekt de directeur architect Herman Baanders en de jonge kunstenares Meta Weerman aan, tevens voormalig leerling van de kunstnijverheidsschool. Over Weerman schreef ik al een blogpost met de titel ‘Proeven in batik’. De jonge kunstenares onderhoudt nauw contact met Grabijn. Ze volgt niet alleen zijn lessen, maar werkt ook met hem samen.[10] Zo worden tekeningen van beiden afgedrukt bij een artikel over het nieuwe laboratorium. 

Henriette Grabijn-Reeser, Boekband, gebatikt katoen, ca 1902, circa 585 x 385 mm. Amsterdam, Wereldmuseum, TM-H-3317. Bron: Wereldmuseum

Waarschijnlijk komt Reeser via haar echtgenoot in contact met Weerman. Al in 1902 stelt Reeser vervolgens enkele kussens in batik tentoon bij de firma Van Thiel aan de Groote Houtstraat in Haarlem, een in brons en blauw, een ander in blauw en wit. Een recensent in Haarlem’s dagblad (24 november 1902) schrijft naar aanleiding daarvan:

Het zijn mooi gestyleerde motieven en gelukkige kleur-combinaties, technisch mooi afgewerkt; artistieke kussens.

Ook in de jaren erna maakt Reeser gebruik van het laboratorium om batikstudies te doen.[11]

Kopenhagen

Als er vervolgens in 1904 een tentoonstelling over de moderne Nederlandse kunstnijverheidsindustrie wordt georganiseerd in Kopenhagen, waarbij ook Haarlems batikwerk wordt betrokken, zijn daar tevens artistieke gebruiksvoorwerpen van Reeser te zien. Ze exposeert er namelijk twee gebatikte tassen, een theemuts, twee kussens en een gebatikte lap van cachou en indigo op zijde.[12]

Henriette Grabijn-Reeser, Loper, 1904, gebatikt katoen, 1500 x 395 mm. Amsterdam, Wereldmuseum, TM-H-3318. Bron: Wereldmuseum

Vanwege het batikwerk op de expositie in Kopenhagen betrekt kunsthistorica Marjan Groot Reeser bij haar overzichtswerk Vrouwen in de vormgeving in Nederland, 1880-1940. Daar stelt Groot vast dat van Reeser na de Kopenhaagse expositie “niets meer is vernomen”.[13] Dat wil echter niet zeggen dat de kunstenares niet artistiek actief blijft. Ze blijft in ieder geval schilderen, zo blijkt ook uit berichtgeving in Haarlem’s dagblad (8 juli 1978). Daar wordt vermeldt dat Reeser werken van oude meesters kopieert, zoals van de Haarlemse 17de-eeuwse kunstenaar Frans Hals.

Henriette Reeser, Azalea’s, gesigneerd en gedateerd ‘Henriette Grabijn Reeser 1925’ (rechtsonder), olieverf. Beek Ubbergen, Supplement Beeld & Boekwerken. Bron: Supplement

Daarnaast schildert ze ook bloemstillevens. Een voorbeeld daarvan dook recent op in een boek- en kunsthandel in Beek Ubbergen. Het schilderij met azalea’s draagt Reesers signatuur en het jaartal 1925.

Gouden huwelijk

Wanneer Reeser haar azalea’s schildert, woont het echtpaar inmiddels in Bloemendaal.[14] Kort daarna verhuizen de echtelieden. In 1928 betrekken Grabijn en Reeser namelijk een net opgeleverd pand aan de Utebroekestraat in Den Haag.[15] Daar viert het echtpaar in 1937 hun gouden huwelijksfeest. Vanwege Grabijns lange carrière als kunstdocent verschijnt hierover ook berichtgeving in de kranten.

‘Gouden huwelijksfeest in Den Haag’, bericht in De Telegraaf (2 augustus 1937), p. 4. Bron: Delpher

Op 24 januari 1938 verhuizen Grabijn en Reeser ten slotte naar Arnhem. Enkele maanden later overlijdt Reeser op 79-jarige leeftijd.[16] Nog geen jaar later overlijdt ook Grabijn.[17]

Overlijdensbericht in Arnhemsche courant (9 mei 1938), p. 8. Bron: Delpher

Tastbare getuigen

In de recente literatuur wordt Reesers naam vooral genoemd in verband met de batikexperimenten in het Haarlems Koloniaal Museum aan het begin van de 20e eeuw. De batiks die Reeser maakt, blijven deels eigendom van het Koloniaal Museum. Wanneer er vervolgens vanwege ruimtegebrek besloten wordt om dat museum te verhuizen naar Amsterdam, verhuizen de batiks mee. Daar worden ze onderdeel van het Handelsmuseum dat dan samengaat met het Volkenkundig Museum. Zo komen de batiks uiteindelijk terecht in het Wereldmuseum.

De gebatikte lappen die zich nu in Wereldmuseum bevinden zijn echter een klein deel van Reesers productie in batik, zo blijkt wel uit de bronnen. Veel ging dus verloren. Desalniettemin mag het een bijzonderheid genoemd worden dat we van Reesers batiks überhaupt nog voorbeelden over hebben. Bovendien kan haar batikwerk aangevuld worden met een schilderij dat recent in een kunsthandel in Beek Ubbergen opdook. Het is naast de batiks in Wereldmuseum een van de weinige tastbare getuigen van Reesers artistieke productie.


Noten

[1] Noord-Hollands Archief te Haarlem, BS Geboorte burgerlijke stand van de gemeente Haarlem, Archiefdeel van (dubbele) registers van de, Haarlem, archief 358.46, inventaris­num­mer 11858, 26-05-1858, Geboorteakten van de gemeente Haarlem, 1858, aktenummer 26-05 [Noord-Hollands Archief].

[2] In 1887 doet Gerhardus Cornelis Carolus Reeser de banketbakkerij ten slotte over aan zijn zoon Balthazar Jan Reeser volgens Opregte Haarlemsche courant (23 mei 1887). In 1899 verhuist deze zijn zaak van de grote Houtstraat naar de Koningstraat 13 volgens een advertentie in Het nieuws van den dag (1 mei 1899), p. 24 [Delpher]. Tevens is er dan sprake van een filiaal te Bloemendaal.

Balthazar Jan Reeser, Receptenboek van B.J. Reeser, ca. 1870-1925. Haarlem, Noord-Hollands Archief, archief 3257: Reeser, B.J., kok en banketbakker te Haarlem, inv. nr. 1. Bron: Noord-Hollands Archief

[3] Noord-Hollands Archief te Haarlem, Bevolkings­register Gemeentebestuur van Haarlem (Gemeente Haarlem), Haarlem, archief 2295, inv.nr. 2654, 1849, Bevolkingsregister Haarlem, 1849-1859 [Noord-Hollands Archief].

[4] Noord-Hollands Archief, 1972 – Notariële akten van notarissen te Haarlem (Nieuw Notarieel Archief Haarlem) 18. Merens, Gerrit Cornelis, 1882-1905, inv.nr. 706: 1898; nrs. 6421-6570, testament nr. 6561, volgnr. 288 [Noord-Hollands Archief].

[5] Noord-Hollands Archief, Studentdossier Studentenregisters van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, Haarlem, archief 90: Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, 1870-1893 (1 t/m 445), inv.nr. 175, folio 59 [Noord-Hollands Archief]. Zie ook Derkinderen, p. 17 [Delpher].

[6] Noord-Hollands Archief te Haarlem, BS Geboorte burgerlijke stand van de gemeente Haarlem, Archiefdeel van (dubbele) registers van de, Haarlem, archief 358.46, inv.nr. 11889, 23-02-1889, Geboorteakten van de gemeente Haarlem, 1889, aktenr. 294 [Noord-Hollands Archief]. Grabijn is dan nog steeds leraar op de Haarlemse kunstnijverheidsschool volgens de geboorteakte, Reeser “zonder beroep”.

[7] A.J. Derkinderen, De Rijks-Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam: Stads Teeken-Academie tot 1817, Koninklijke Academie 1817-1870, Rijks-Academie 1870 – heden (Haarlem: Joh. Enschedé en Zn, 1908), naamlijst, p. 13 [Delpher].

[8] A.J. Enschedé, De geschiedenis van het Museum van Kunstnijverheid en de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten te Haarlem, der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel 1877-1927 (Vereeniging tot Beheer van het Museum en de School, [1928]), bijlage III, p. 6 [Delpher].

[9] Voor de huwelijksakte, zie Noord-Hollands Archief te Haarlem, BS Huwelijk burgerlijke stand van de gemeente Haarlem, Archiefdeel van (dubbele) registers van de, Haarlem, archief 358.46, inv.nr. 21887, 04-08-1887, Huwelijksakten van de gemeente Haarlem, 1887, aktenr. 181 [Noord-Hollands Archief].

Bij het huwelijk maakt Grabijn een testament op, gedateerd 20 november 1887. Zie Noord-Hollands Archief te Haarlem, 1972 Notariële akten van notarissen te Haarlem (Nieuw Notarieel Archief Haarlem), archief 18: Merens, Gerrit Cornelis, 1882-1905, inv.nr. 451, aktenr. 1815, volgnr. 369 [Noord-Hollands Archief].

[10] ‘Op zoek maar de schilder Grabijn’, Haarlem’s Dagblad (8 juli 1978), p. 5 [Krantenviewer Noord-Hollands Archief] en Enschedé [1928] [noot 8], p. 91.

[11] ‘Het Koloniaal Museum’, De Indische mercuur 21 (26 mei 1903), p. 348 [Delpher] en ‘Koloniaal Museum te Haarlem’, De Indische mercuur 28, nr. 23 (6 juni 1905), p. 371 [Delpher].

[12] Cornelis A. Burgers, ‘De “Nederlandse tentoonstelling van decoratieve kunst” in het Museum van Kunstnijverheid te Kopenhagen, 1904’, Antiek 7, nr. 1 (1972), p. 9-32, aldaar p. 29.

[13] Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving in Nederland, 1880-1940 (2007), p. 279 en 483 [Google Books].

[14] Noord-Hollands Archief te Haarlem, BS Huwelijk burgerlijke stand van de gemeente Velsen, Archiefdeel van (dubbele) registers van de, Velsen, archief 358.127, inv.nr. 21920, 13-07-1920, Huwelijksakten van de gemeente Velsen, 1920, aktenr. 128 [Noord-Hollands Archief].

[15] Haags Gemeentearchief te Den Haag, Bevolkings­register Bevolkingsregister gemeente Den Haag, ‘s-Gravenhage, archief 0354-01, inv.nr. 597, 1913, Haags Bevolkingsregister (gezinskaarten) [Haags Gemeentearchief].

[16] Voor de overlijdensakte van Reeser, zie Gelders Archief te Arnhem, BS Overlijden Burgerlijke stand Gelderland, dubbelen 1903-1980, Arnhem, archief 0207A, inv.nr. 9710.01, 9 mei 1938, Arnhem, Overlijdensregister, aktenr. 350 [Gelders Archief].

[17] Voor de overlijdensakte van Grabijn, zie Gelders Archief, BS Overlijden Burgerlijke stand Gelderland, dubbelen 1903-1980, Arnhem, archief 0207A, inv.nr. 9710.02, 25-03-1939, Arnhem, Overlijdensregister, aktenr. 280 [Gelders Archief].

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to Top