
Vrouwen in een kunstenaarsfamilie
Wanneer er aandacht is voor kunstenaarsfamilies, komen de vrouwen er vaak bekaaid vanaf. Verwonderlijk is dat misschien niet. Informatie over hen is vaak ver te zoeken. Hoewel de kwaliteit van het werk zich met dat van hun familieleden kan meten, spelen hun artistieke activiteiten zich minder in de openbaarheid af. De vrouwen van de kunstenaarsfamilie Van Nijmegen zijn hiervan treffende voorbeelden. Barbara van Nijmegen leert het schildersvak van haar vader Elias, terwijl Susanna Catharina Vijgh in 1768 met schilder Gerard van Nijmegen trouwt. Van hem weten we aardig wat, van haar weinig. Zijn jongere neef Dionys Eliasz. van Nijmegen – zelf geen schilder – trouwt in 1803 met Johanna Ida van Stolk. Ook zij schildert, maar van haar is maar één aquarel bekend. Ook al tekent zij vooral uit liefhebberij, ze heeft zeker meer gemaakt.
Wat we weten over deze vrouwen valt in het niet bij de kennis over hun mannelijke familieleden en dus is het interessant om juist deze vrouwen eens voor het voetlicht te brengen. Bovendien geven hun levens inzicht in de verschillende posities die vrouwen binnen een kunstenaarsfamilie konden innemen.
Mannelijke lijn
De familie Van Nijmegen bestaat uit generaties van schilders. Meestal gaat de aandacht naar de mannelijke lijn: Elias van Nijmegen (1667-1755) verhuist vanuit Nijmegen naar Rotterdam. Zijn zoon is de gevierde Rotterdamse schilder Dionys van Nijmegen (1705-1798). Enkele jaren terug schreef ik een post over de allegorische voorstelling die hij schilderde voor het Nijmeegse burgerweeshuis.
Ook Dionys’ zoon Gerard kiest het schildersvak.
Gerard tekent veel naar oude meesters. Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft bijvoorbeeld twee gekleurde tekeningen van Gerard van Nijmegen in haar collectie, beide naar landschappen van Johannes Lingelbach, een uit 1786, de ander uit 1801. Ook tekent hij een ruïne naar voorbeeld van Adam Pijnacker.
De kunstenaarsfamilie kent echt ook verschillende schilderende en tekenende vrouwen. Dionys’ zus Barbara van Nijmegen schildert vooral bloemstillevens. Net als Dionys ontving zij een opleiding van hun vader Elias die eveneens geoefend was in het schilderen van bloemen.

Schilder en kunstenaarsbiograaf Johan van Gool schrijft in zijn Nieuwe Schouburg der Nederlandsche kunstenaars en kunstenaressen (1750) dat Barbara van Nijmegen
al meê eenen goeden voortgang in de kunst gedaen had, met het schilderen van fraeie Bloemen
Van Dionys kennen we bloemschilderijen; van haar “fraaie bloemen” zijn geen voorbeelden bekend. Het is zelfs mogelijk dat werk van Barbara onder de naam van haar vader of broer circuleert. Helaas kunnen we niet vergelijken. Met Barbara’s huwelijk komt immers een einde aan haar activiteiten als bloemschilderes, als we Van Gool mogen geloven.
Susanna Vijgh
Ook Susanna Catharina Vijgh (ca. 1736-1801) tekent en schildert. Zij staat vooral te boek als kopiist naar beroemde meesters. Kunsthistorica Marloes Huiskamp beschrijft haar in het vrouwenlexicon van Huygens ING als “amateurtekenares en kopiïste”. Van Vijgh zijn dan ook enkele getekende kopieën naar landschappen van andere schilders bekend, zoals van Pieter van Asch en haar echtgenoot Gerard van Nijmegen.

In 1818 wordt van haar bovendien een tekening naar een landschap van Joris van der Haagen geveild.
Maar kopiëren is niet het enige wat Vijgh doet, net zo min als haar man zich tot kopieën beperkt. Zeker maakt zij ook eigen werk, ook al is dat niet bewaard gebleven.
In een Konstboek 1788 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van een gekleurde tekening met een stilleven van 3 auricula’s. Bovendien voegen kunstenaarsbiografen Roeland van Eijnden en Adriaan van der Willigen in een noot aan het relaas over Gerard van Nijmegen toe dat Vijgh landschappen tekende:
in eenen kloeken en uitvoerigen smaak met zwart krijt op wit papier, naar eigene Ordonnantien, en naar Schilderijen van voorname Meesters. Die Teekeningen worden eene plaats in voorname Kunstverzamelingen niet onwaardig geacht.
– Van Eijnden en Van Willigen (1757), p. 150, noot 2 via knaw
Uit de toevoeging “naar eigen ordonnatiën” blijkt wel dat het niet bij kopieën naar het werk van anderen blijft, maar dat zij ook tekeningen maakt naar eigen ontwerp en dat deze in hoog aanzien staan.
In welke “voorname kunsverzamelingen” Vijghs werk te vinden was, blijft helaas in nevelen gehuld.
Componiste en vertaalster
Vijghs talenten houden niet op bij tekenen. Naast haar tekenwerk musiceert ze. Ze componeert ten minste de muziek bij een bundel van feestgezangen van verschillende dichters die Gerard van Nijmegen illustreert. [1]
Bovendien vertaalt Vijgh, weten we onder andere uit een notitie van de hand van Gerard van Nijmegen. In het archief van de familie, bewaard in het Rijksmuseum, bevindt zich een briefje waarin Van Nijmegen schrijft over een verhandeling over prenten die Vijgh uit het Engels vertaald heeft.

De volgende verhandeling over Prenten, uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald, door wijlen Vrouwe SUZANNA CATHARINA VAN NIJMEGEN, geb. VIJGH, word, ter gedachtenis dezer waardige Vrouw, geschonken, aan den Heer G. van Leeuwen, kunstschilder binnen ARNHEM, door
Gerard van Nijmegen
Rotterdam 27 Janu: 1808
De genoemde kunstschilder is waarschijnlijk Gerrit Jan van Leeuwen die in 1784 van Amsterdam naar zijn geboorteplaats Arnhem verhuist. Daar overlijdt hij in 1825. Waar en wanneer het echtpaar Van Nijmegen-Vijgh Van Leeuwen ontmoet heeft, is niet bekend, maar het gaat klaarblijkelijk om een gezamenlijke kennis, mogelijk opgedaan tijdens een van hun vele reizen. Ze doorkruisten samen althans Gelderland, Brabant en Duitsland, zoals Huiskamp schrijft in haar biografie over Vijgh. Tijdens een tocht door Gelderland brengen ze mogelijk een bezoek aan Van Leeuwen, zoals ze ook andere vrienden en collega-kunstenaars bezoeken.

Verhandeling over prenten
Van Nijmegen schenkt Van Leeuwen na Vijghs overlijden een vertaling van een verhandeling over prenten van de Engelse kunsttheoreticus William Gilpin. Daarvoor ontwerpt Van Nijmegen een vignet dat grafici Franciscus Sansom en Hendrik Roosing in ets brachten. Dit vignet toont prenten en prentenboeken.

Aan de verhandeling gaat een bericht van de uitgever vooraf. Deze is daarom interessant, omdat deze deels ook over de vertaling gaat. Er staat bijvoorbeeld:
Men heeft in de vertaling van dit werkje zich bevlijtigd om het origineel zo naauwkeurig als mogelijk was in goed nederduitsch over te zetten, behoudende echter het gebruik van zeekere bekende onduitsche kunstwoorden, die beter oordeelende, dan door de vertaling daar van, langwijlig en onverstaanbaar te worden.
– de uitgever over de vertaling van Gilpins Verhandeling over prenten (1787), p. iii via Google Books.
Daarin schemeren dus ook de keuzes van Vijgh door.
Johanna Ida van Stolk
Een andere schilderend lid van de Rotterdamse kunstenaarsfamilie Van Nijmegen ten slotte is Johanna Ida van Stolk (1782-1847). Zij is geen beroepsmatig kunstenares, zoals Susanna Vijgh, maar ze schildert en tekent als amateur.
Johanna Ida van Stolk wordt geboren in Rotterdam op 5 oktober 1782 als dochter van David van Stolk en Petronella Bierumer. [2] In 1803 trouwt ze met Dionys Eliasz. van Nijmegen. Dionys is een oomzegger van Gerard van Nijmegen. Preciezer nog, hij is de zoon van diens broer Elias. Dionys Eliasz. is zelf echter geen schilder, maar arts of “medicina doctor”, volgens de overlijdensakte van zijn moeder waarin hij als getuige optreedt. [3].
Het echtpaar Van Nijmegen-Van Stolk gaat in ondertrouw op 1 december. Kort daarop vindt het huwelijk plaats, ‘”aent huis van de Bruid”. [4]

Hoewel haar man niet schildert of tekent, doet Johanna Ida van Stolk dat dus wel. Mogelijk krijgt ze nog les van een van haar aangetrouwde Rotterdamse familieleden, bijvoorbeeld van Gerard van Nijmegen die nog tot 1808 als schilder in Rotterdam actief is. Vijgh is al overleden, wanneer Van Stolk met Dionys Eliasz. van Nijmegen trouwt.
Bloemen
In tegenstelling tot de andere vrouwelijke leden van de kunstenaarsfamilie Van Nijmegen is van Van Stolk wel werk bekend. Op de enig bekende aquarel van haar hand zien we een marmeren rand met een siervaas met daarin een gevarieerd boeket van rozen, tulpen, narcissen en andere bloemen. Aan de voet van die vaas ligt een nestje met eitjes en aan de andere kant kruipt een slak.


Van Stolk kopieert hier een aquarel van Willem (Wilhelmus) van Leen (1753-1825). Willem van Leen dateert diens aquarel 1800. Van Stolks bloemstuk moet dus wel van na 1800 dateren. Het is jammer dat er van haar werk slechts een zwart-wit foto bekend is. Dat maakt vergelijking met het origineel lastig, maar het is geen exacte kopie. Er zitten er hier en daar minimale verschillen tussen de twee composities. Het is bijna een zoekplaatje. Bijvoorbeeld tekende Johanna de marmeren rand zonder profiel en liet ze de vliegende nachtvlinder achterwege.
Bovendien bevat haar versie een opschrift dat echter later is overschilderd met dekkende waterverf. Die tekst leest volgens de veilingcatalogus: “uit Liefde en Dankbaarheid [11?] October MDCCCXV [1815]”. Waarvoor of voor wie de schilderes “Liefde en Dankbaarheid” voelt, wordt uit de tekst niet duidelijk.
Verloting
Ook al is maar één bloemstuk bewaard, Van Nijmegen heeft meer gemaakt. We komen haar naam bijvoorbeeld tegen in een catalogus voor een verloting ’ten behoeve van het vaderland in 1831, georganiseerd vanuit Nijmegen en Amsterdam. Voor die loterij staat op 10 februari 1831 een oproep in de Rotterdamsche courant, waarin ook expliciet vrouwen worden aangesproken:
Stadgenooten, Voorstanders van het schoone en goede, ook gij, edele Vrouwen, wier kunstgevoel en vaderlandsche zin ons waarborgen voor belangrijke bijdragen, ondersteunt deze poging ter bevordering van ’s Lands welzijn.
Al toelichtend vraagt het organiserende comité om schilderijen, “Teekeningen (ook op fluweel), Miniaturen, Gravures, Beeldwerken, Boetseersels in aarde, etc. Borduurwerken, of wat hiertoe gebragt kan worden”. Verder wordt aan zowel kunstliefhebbers als kunstenaars gevraagd in te zenden. Die inzendingen mogen dus kunstwerken zijn uit eigen verzameling of eigen werk.
De toezeggingen blijken vervolgens zo talrijk dat de organisatie besluit de inzendingstermijn ter verlengen:
De Hoofd-Kommissie heeft hiertoe te eerder besloten, daar de bijdragen zich dagelijks vermeerderen, en de toezeggingen voornamelijk van beoefenaars en beoefenaressen der Kunsten zoo van hier als buiten deze Stad, zeer vele zijn.
– Opregte Haarlemsche Courant (10 maart 1831), p. 2 via Delpher
De objecten voor de verloting zijn vanaf 28 april 1831 ter bezichtiging opgesteld in het Nationaal Gerechtshof aan de Prinsengracht te Amsterdam. Bovendien is daar de lijst te verkrijgen van ingezamelde kunstvoorwerpen. Daarin staat niet alleen wie de inzending heeft gedaan, maar ook wie de maker is.
De uiteindelijke inzendingen zijn talrijk, ook vanuit Rotterdam. Johanna Ida van Stolk voelt zich aangesproken door organisatie, want zij zendt maar liefst drie stukken in, van haar eigen hand. In de catalogus staat “mevr. J.J. van Nymegen , geb. van Stolk” met twee miniaturen (nrs 902 en 903) en een ingelijste tekening (nr. 935):
- een Bloemstukje (nr. 902)
- een dito met een Vogelnestje (nr. 903)
- …
- een Mans Portret, in oud Hollandsche kleeding, met zw. krijt en sapv. (nr. 935)
Ook haar man Dionys Eliasz. draagt bij, zij het met andermans werk. Hij stuurt namelijk een tekening van “Seraphijntjes, met Crayon” van zijn overleden grootvader Dionys van Nijmegen (nr. 1002). [5]
Liefdadigheid
Het hoeft niet te verbazen dat Van Stolk juist op het moment van de verloting als tekenares in de openbaarheid treedt. Dergelijke liefdadigheidsgelegenheden bieden welgestelde vrouwen immers kansen om zich kenbaar te maken als kunstenares. Juist omdat liefdadigheid ook als een plicht van bevoorrechte burgers wordt beschouwd, is dat tegelijkertijd het terrein waarop welgestelde vrouwen zich meer vrijheden kunnen permitteren.
In de gepubliceerde lijst van kunstwerken voor de verloting komen we daarom meer namen tegen van schilderende en tekenende vrouwen die we nergens anders terugvinden. Ik noem mej. J. Huyssen uit Nijmegen (nr. 781) of jonkvrouw C. van Wassenaar St Pancras (nr. 787). In een eerdere post noemde ik al eens jonkvrouwe Everdine Susette van der Staal van Oud-Beijerland die aan dezelfde verloting een bijdrage deed. [6] Weer andere vrouwen zenden eigen werk maar hun naam blijft ongenoemd. Zij sturen bijvoorbeeld iets met slechts vermelding van hun initialen, zoals “Jonkvrouwe C. S.” of “Mejufvrouw J. G.”, of vermelden zelfs helemaal geen naam.
Hoewel de verloting dus bovenal is bedoeld om geld in te zamelen, is het tegelijkertijd één van de spaarzame gelegenheden waarop amateurkunstenaars aandacht kunnen genereren voor hun artistieke voortbrengselen, zoals ze dat maar weinig kunnen. [7]
Uit liefde
In 1831 doneert Johanna Ida van Stolk onder andere een bloemstuk met een vogelnestje. Het zal niet om de aquarel naar voorbeeld van Willem van Leen gaan. In het eerste geval gaat het immers om een miniatuur en in het tweede om een aquarel van 53 x 39 cm. Die afmetingen zijn te groot om voor een miniatuur door te kunnen gaan.
Uit de verloting blijkt dus Van Stolk meer schildert dat alleen de kopie naar Van Leen. Bovendien waagt ze zich ook aan andere onderwerpen dan slechts bloemstillevens, blijkens het eerder genoemde “Mans Portret” in krijt en sapverven.
De later overschilderde tekst “uit Liefde en Dankbaarheid” op het enig bekende werk van Van Stolk laat wel zien dat het ook hier niet gaat om een werk om te verkopen of om geld mee te verdienen. Daar lag voor veel welgestelde vrouwen immers de grens. Het paste niet binnen de kaders van hun status om werk voor geld aan te bieden. Mogelijk was ook deze aquarel een donatie om geld in te zamelen voor een goed doel, zoals de werken voor de verloting ten behoeve van het vaderland. Anderzijds kan de aquarel ook een geschenk aan een familielid of vriend zijn geweest.
Onbenut talent, artistiek partner en amateurtekenares
Ondanks de summiere gegevens vormen de drie vrouwen in de kunstenaarsfamilie Van Nijmegen samen een representatieve groep. Immers, de kunst vervult in het leven van elk van deze vrouwen een andere rol. Barbara van Nijmegen leert het vak waarschijnlijk van haar vader en assisteert mogelijk in het succesvolle kunstenaarsbedrijf tot ze trouwt. Na haar huwelijk lijkt ze het schilderen, in ieder geval beroepsmatig, op te geven, ook al hebben we daarvoor alleen de getuigenis van Van Gool. Uit de gegevens over Vijgh blijkt juist een nauwe samenwerking met haar echtgenoot. Er is zelfs sprake van een artistiek partnerschap. Johanna Ida van Stolk ten slotte tekent als liefhebberij en treedt alleen in de openbaarheid wanneer haar werk een liefdadig doel dient. Zo representeren deze vrouwen drie verschillende posities die kunstenaressen zich in de vroegmoderne tijd kunnen aanmeten.
Tot slot kunnen we ons vooral bij Vijgh afvragen of het gebruikte stempel “amateurkunstenares” haar past. Uit alle gegevens over Vijgh en haar echtgenoot blijkt immers een volwaardige samenwerking in het familiebedrijf. Het koppel ontplooit deels dezelfde activiteiten: Ze kopiëren tekeningen van bekende landschapsschilders en ze ondernemen samen reizen waarbij ze onderweg tekenen en bevriende kunstenaars bezoeken. Beiden maken eigen werk én werken veelvuldig samen: zij kopieert naar zijn landschappen, terwijl hij een bijdrage doet aan culturele projecten die zij oppakt, zoals de vertaling van Gilpins verhandeling. Met andere woorden, alles wijst erop dat ze samen een succesvolle artistieke onderneming voeren. Het zou dus meer dan interessant zijn om het kunstbedrijf Van Nijmegen-Vijgh als een gelijkwaardig partnerschap onder de loep te nemen.
Ik schreef eerder een blogartikel over het schoorsteenstuk van Dionys van Nijmegen voor het Nijmeegse burgerweeshuis.
Noten
[1] Stadsarchief Rotterdam, 33-01 (Handschriftenverzameling van de gemeente Rotterdam, aanvullingen 1848-1987), inv. 3672.
[2] Stadsarchief Rotterdam, 1-02 (Doopregisters), inv. 147: 30-10-1782.
[3] Stadsarchief Rotterdam, 999-09 (Overlijdensakten), inv. 1815B, Akten 1496-1952, f. 48v: 29 november 1815.
[4] Stadsarchief Rotterdam, 1-01 (Oud Archief), inv. 1078 1803-1804.
[5] Enige tijd geleden schreef ik een blog over Gelderse kunstenaars die een kunstwerk insturen om geld in te zamelen na de watersnood van 1855. Onder hen bevinden zich ook vijf vrouwen aan wie ik meer aandacht besteedde, omdat over de meeste van hen weinig bekend is. Ook schreef ik al eerder over kunstenaarsinitiatieven na rampen en ook het vrouwelijk aandeel hieraan komt aan bod.
[3] Onder de ingezonden stukken zijn meer werken van Dionys van Nijmegen. Zo stuurt een anonymus uit Amsterdam “Kindertjes, spelende met een Bok, (als basreliëf) op gekl. papier” van Dionys van Nijmegen (nr. 512) en T. Scheltema uit Arnhem “een Historisch tafereel, voorstellende Antiochus en Seleucus”, ook van Dionys van Nijmegen (nr. 1487).
[7] Nota bene, een lot kost maar liefst 4 gulden, wat in die tijd zeker niet goedkoop is. Het bedrag komt ongeveer overeen met een koopkracht van 40 euro nu, volgens de calculator van IISG. Mensen die zich geen lot kunnen veroorloven, kunnen de tentoonstelling bezoeken, tegen betaling van 25 cent. Eind juni zijn er niet minder dan 6000 loten verkocht. De opbrengst voor de schatkist is fl. 22.612,54 1/2, meldt de Arnhemsche courant op 26 november 1831. Dat is omgerekend maar liefst 228.536 euro.
Literatuur
- Cat. Amsterdam, Lijst van kunstwerken ter verloting ingezonden ten behoeve van het vaderland (Amsterdam: C.A. Spin, 1831), p. 40-41. [RKD Library en Google Books]
- X. van Eck, ‘The artist’s religion: paintings commissioned for clandestine Catholic churches in the northern Netherlands, 1600-1800′, Simiolus 27 (1999), p. 70-94, daar p. 94.
- Roeland van Eijnden en Adriaan van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft der XVIII eeuw, deel 2 (Amsterdam 1757), p. 250-251. [knaw]
- Johan van Gool, De nieuwe Schouburg der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen, deel 1 (Den Haag 1750), p. 264. [knaw]
- J.K. van der Haagen, De schilders Van der Haagen en hun werk (s.l., 1932), p. 124, nr 317. [Delpher]
- Marloes Huiskamp, ‘Vijgh, Suzanna Catharina’, in Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. [Huygens Instituut]
- J.W. Niemeijer, ‘De ateliernalatenschap van het Rotterdamse schildersgeslacht Van Nijmegen’, Bulletin van het Rijksmuseum 17 (1969), p. 59-111.