Liefde voor het Gelderse landschap
Afgelopen week schreef ik over een inzamelingsactie van Gelderse kunstenaars na een recente watersnood in 1855. Ter aankondiging plaatst het organiserende comité een advertentie in een Groningse krant. Veel van de Gelderse deelnemers aan deze watersnoodloterij zijn bekenden in Groningen, zo bleek, maar onder de 24 zijn er 10 die niet eerder in Groningen hebben geëxposeerd. Bij deze 10 hoort ook elk van de 5 deelnemende vrouwen. Van hen is de Maria Vos wellicht de bekendste, maar een leuke verrassing is Justine Christine Everts-van Meurs. Van haar bevinden zich in het Gelders Archief enkele charmante schetsboekjes. In kwaliteit evenaren die de schetsen van Vos zeker niet, maar uit het werk van beide tekenaressen blijkt een grote liefde voor het Gelderse landschap.
Onbekend in Groningen
Een groot deel van de verlotende kunstenaars, genoemd in een aankondiging in de Groningse courant, is min of meer bekend in Groningen. Zij namen al eens of vaker deel aan tentoonstellingen van het Groningse kunstlievend genootschap Pictura.
Toch geldt dit niet voor alle genoemde schilders.
Naast de oude bekenden noemt de aankondiging van de watersnoodloterij ook nieuwkomers: Mathijs Frederik Binquebanc [1], Jacob Willem Elink Sterk, Eliza (Elie) Agnetus Emilius Nijhoff, jonkheer Jacobus Nicolaas Tjarda van Starckenborgh en Boudewijn Donker Curtius. [2] Verder staan er in de aankondiging enkele vrouwen van wie de dan nog jonge Maria Vos de meest veelbelovende is. Sommige van de – althans in Groningen – onbekenden, zoals Donker Curtius, waren schilders uit liefhebberij die niet (of nauwelijks) werk tonen. Anderen exposeren vooral elders. Sommige van hen zullen later alsnog Groningen aandoen, zoals Elie Nijhoff in 1856 en Maria Vos in 1858.
Landschap als inspirator
Maria Vos is, kort voor de watersnood, van Amsterdam naar Oosterbeek in Gelderland verhuisd. Daar hebben zich inmiddels veel kunstenaars gevestigd, zodat er wel sprake is van een kunstenaarskolonie. Tot die groep, later ook de ‘school van Oosterbeek’ genoemd, behoren onder andere Gabriël, De Haas, Hazeu en Hendriks die ook deelnemen aan de loterij van Gelderse kunst in 1855.
Vos zal vooral naam maken als schilderes van stillevens, maar legt zich evengoed toe op landschappen. Na haar verhuizing gaat ze de omgeving van Oostenbeek vastleggen in schetsboekjes die vervolgens ter inspiratie dienen voor haar schilderijen. Veelvuldig trekt Vos, alleen of met anderen, de buitenlucht in om daar dieren, mensen, landschap en bebouwing te schetsen.
Hoewel alles onderwerp van haar schetsen kan worden, is de hoofdrolspeler bij uitstek het landschap: bossen, velden en rivieren.
Vos’albums getuigen van haar liefde voor het Gelderse landschap. Ze vult boek na boek met tekeningen van de natuur, zoals de Hunnenschans te Oosterbeek (hierboven). Uit de tekening blijkt dat de kunstenares de uiteindelijke geschilderde compositie al voor ogen heeft. Langs de binnenmarge noteert ze immers: “het pad bij de figuren duidelijker”. Met andere woorden, de notitie is een herinnering, opdat ze niet zal vergeten de verandering later door te voeren. De tekst is dus een regieaanwijzing aan zichzelf. Hiermee anticipeert ze op een toekomstige versie van de voorstelling.
Gelderse thema’s
De tekening vormt inderdaad de basis voor een kleine aquarel van een herfstbos, met ongeveer dezelfde afmetingen. Daarin volgt Vos de compositie van de tekening nauwgezet. Bovendien krijgt het pad dat achter de figuren het bos in slingert, een prominentere rol, zoals Vos zichzelf al voorstelde. Het blijkt inderdaad een gelukkige ingreep: het pad geeft de voorstelling meer diepte.
Het landschap is een van de belangrijkste redenen die Vos naar Oosterbeek trekt. Ze begint dan ook meteen na aankomst met het tekenen van de omgeving, zo blijkt uit 2 werken met Gelderse thema’s die ze in 1854 naar een Amsterdamse tentoonstelling van levende kunstenaars stuurt. Het gaat om “Eene Geldersche dagloonerswoning” (nr. 421) en “Een Doornwerths Landschap” (nr. 489). Bovendien is op de wereldtentoonstelling van 1855 een “Paysage de Gueldre” (nr. 1606) te zien.
Als de dijken in 1855 breken met zware overstromingen tot gevolg, heeft Vos al een flink aantal uren schetsend in de omgeving doorgebracht. De overstromingen treffen dus zeker delen van het Gelderse landschap die zij eerder liefdevol getekend zal hebben.
Onbekende kunstenaressen
In het lijstje Gelderse kunstenaars komen behalve Vos nog vier namen van kunstenaressen voor, te weten Everts, Van der Duyn, Von Palland en Van Hasselt.
“Mevrouw de Baronnesse v.d. Duyn” moet wel Frederica Wilhelmina van der Duyn zijn, geboortig te Breda in 1791. Zij huwt in 1811 te Sint-Michielsgestel met Onno Adolph Marc Guillaume baron de Senarclens de Grancy. Over het artistieke leven van de baronesse is echter niet veel bekend behalve dat zij als “Mevrouw F. de Grancij, geboren van der Duyn te Haanwijk” een werk exposeert op de tentoonstelling van levende kunstenaars in ‘s-Hertogenbosch in 1825. Van haar is dan een portret te zien “van een Jongeling; naar de natuur geteekend” (nr. 21). Mogelijk gaat het om een portret van haar zoon Charles Pierre (geb. 30 november 1815) die op het moment van de tentoonstelling 9 jaar is.
“De Freule von Palland van Angeresteyn” is zonder twijfel jonkvrouwe Everdine Susette van der Staal van Oud-Beijerland. In 1832 trouwt zij met Samuel François Anne baron van Pallandt, eigenaar van Huize Angerenstein, een landgoed bij Arnhem. Op 24 juni 1833 krijgt Everdine Susette van Pallandt een dochter, en op 29 april 1835 bevalt zij “op den Huize Angerenstein bij Arnhem” van een zoon, zo staat in Arnhemsche courant (7 mei 1835). “Palland van Angerensteyn” kan welhaast niemand anders zijn dat deze jonkvrouw die dan op Angerenstein leeft.
Over de kunstzinnige inspanningen van de freule is evenmin veel bekend. Werk van haar is – voor zover ik heb kunnen achterhalen – niet overgeleverd. Net als Frederica van der Duyn zijn haar activiteiten als kunstschilderes slechts bekend vanwege een vermelding in een catalogus: In 1831 zendt Everdine van der Staal vanuit Arnhem een werk naar Amsterdam voor een eenmalige tentoonstelling bij een verloting van kunstwerken “ten behoeve van het vaderland”. Het gaat om een vrouwenportret in miniatuur, naar voorbeeld van de beroemde barokschilderes Angelika Kauffman (nr. 1493).
Van Pallandt van Angerenstein overlijdt in Arnhem op 23 juni 1880, op 81-jarige leeftijd.
“Mevrouw van Hasselt”, hoewel niet met titel genoemd, is waarschijnlijk jonkvrouw Eleonora Jacoba Susanna Louisa van Hasselt. Ook zij stelt, voor zover nu bekend, één keer tentoon, namelijk “Een landschap aan het Meer van Neufchatel, met ondergaande zon” op een Haagse tentoonstelling in 1859 (nr. 247).
“Mevrouw Everts” ten slotte is Justine Christine van Meurs uit Haarlem die in 1838 trouwt met advocaat Gerhard Everts, geboren in Arnhem. [3] Van de relatief onbekende schilderessen – waartoe ik Vos uiteraard niet reken – verrast zij het meest. Zoals van Vos zijn van de hand van Everts-van Meurs enkele schetsalbums bewaard. Zo vult ze tussen 1841 en 1845 een album met tekeningetjes van haar twee jonge kinderen: Philip Pelgrim (geb. 1839) en Henriette Sophie (geb. 1840).
Vrijetijdsbesteding en liefdadigheid
De artistieke bedrijvigheid van adellijke vrouwen, zoals Van der Duijn, Van Pallandt van Angerenstein, Van Hasselt en Everts-van Meurs, hoeft niet te verwonderen. Schilderen en tekenen is immers een geaccepteerd en zelfs gestimuleerd tijdverdrijf voor vrouwen uit de adelstand en gegoede burgerij (Klarenbeek 2012, p. 34-39). Toch is kunstbeoefening voor hen alleen vrijetijdsbesteding, geen dagtaak. Als zij al werk tentoonstellen is dat meestal dus zonder daar geld mee te willen verdienen. Dat is immers niet hun aangewezen rol. Ter illustratie, Van Hasselts Landschap aan het Meer van Neufchatel hangt op een tentoonstelling van levende meesters in 1859, maar het is daar niet te koop.
Inzamelingen voor het goede doel daarentegen bij uitstek gelegenheden waarin het niet alleen is toegestaan aan deze vrouwen, maar zelfs gevraagd, om met hun artistieke werk in de openbaarheid te treden. Voor de genoemde verloting ’ten behoeve van het vaderland in 1831, waaraan Van Pallandt van Angerenstein deelneemt, staat op 10 februari 1831 een oproep in de Rotterdamsche courant, waarin ook expliciet “edele” vrouwen worden aangesproken:
Stadgenooten, Voorstanders van het schoone en goede, ook gij, edele Vrouwen, wier kunstgevoel en vaderlandsche zin ons waarborgen voor belangrijke bijdragen, ondersteunt deze poging ter bevordering van ’s Lands welzijn.
– Oproep in Rotterdamsche courant (10 februari 1831), p. 4 via Delpher
Omdat van deze vrouwen zelfs wordt verwacht dat zij aan liefdadigheid doen, zijn deze momenten tegelijkertijd het terrein waarop zij zich meer vrijheid kunnen permitteren. Dat er tegelijkertijd ook waardering was voor hun artistieke bijdrage, blijkt wel uit de aankondiging in de Groninger courant waarin Van der Duijn, Van Pallandt van Angerenstein, Van Hasselt en Everts-van Meurs met naam genoemd worden. Met de advertentie krijgt de creatieve ijver van deze vrouwen, over wie maar zo weinig bekend is, dan ten minste iets meer reliëf.
Landschap als inspiratie
Van de hierboven beschreven vrouwen is dus alleen Maria Vos als professioneel en succesvol kunstenares actief. De anderen schilderen en tekenen als vrijetijdsbesteding. Voor Everts-van Meurs geldt echter evenzeer als voor Vos dat de liefde voor het Gelderse landschap haar grootste kunstzinnige drijfveer is. Ook zij vult album na album met tekeningen van de Gelderse natuur.
Een schetsboekje uit 1846 bevat 28 tekeningen van het landschap ten noorden van de Rijn, tussen de Wageningen en Beekhuizen. In een voorstelling van de Wageningse berg tekent Everts-van Meurs een vergezicht met twee vrouwen op een bankje op de voorgrond. De tekenende figuren geven schaal en diepte aan het landschap, maar ze laten tegelijkertijd zien hoe gelijkgestemde vrouwen gezamenlijk op pad gaan om daar te tekenen. In elkaars gezelschap leggen ze vervolgens het landschap vast.
Sommige schetsen zijn gemaakt in grijs potlood, andere ook met gekleurd potlood en wit gehoogd. Het zijn vaardige schetsen van wisselende kwaliteit. Deze kunnen zich niet meten met de creaties van Vos, maar ze zijn zeker charmant. Met aandacht geeft Everts-van Meurs het landschap al tekenend vorm. Evenzeer als de tekeningen van Vos weerspiegelen ze de liefde van de maakster voor de natuur in Gelderland.
Ook voor Everts-van Meurs geldt dat haar schetsboekjes waarschijnlijk de basis vormen voor enkele later uit te werken schilderijen. Hoewel er niet veel geschilderd werk van haar bekend is, levert de naam Everts-van Meurs in RKD Explore weldegelijk een geschilderde treffer op: een winters landschap in de omgeving van Arnhem. [4]
Gedeeld landschap
Uit de schetsboekjes en het enig bekende schilderij blijkt dat Everts-van Meurs, evenals Vos, dagen in de omgeving van Arnhem moet hebben doorgebracht. Deels komen de twee vrouwen op dezelfde plekken. Net als Vos schetst Everts-van Meurs bijvoorbeeld de Hunnenschans.
Beiden tekenen dus veelvuldig in het gebied dat in 1855 door de overstroming wordt getroffen. Ondanks het feit dat de vrouwen de omgeving van Arnhem veelvuldig vastleggen, zijn sporen van de ramp van 1855 in hun schetsboeken niet terug te vinden. Elk hoekje en elk vergezicht in de omgeving kan een tekening worden, maar de tekenaressen beperken zich tot kalme en vredige natuur.
Hoewel de overstroming dus geen expliciet onderwerp is in hun schetsalbums, grijpt de ramp hen ongetwijfeld aan. Deze heeft immers hun directe omgeving zwaar getroffen. Sommige van de gebieden waar Vos en Everts-van Meurs gewoonlijk tekenen, zijn tijdelijk onbegaanbaar. Bovendien laat het water nog lang zichtbare littekens in de omgeving achter, met geruïneerde boerderijen en ontwortelde bomen.
Geliefd en getroffen
Natuurlijk is medeleven met de slachtoffers een belangrijke motivatie om de slachtoffers te hulp te schieten, zo ook voor de hier genoemde vrouwen, al zijn de mogelijkheden voor deze kunstenaressen beperkt. Aan de grafiekreeks die Maatschappij Arti et Amicitiae uitgeeft bijvoorbeeld (zie ook mijn vorige blogpost), doen geen vrouwen mee, omdat dat genootschap onder haar werkende leden geen vrouwen telt. [5] Hun oproep voor inzendingen is dan ook uitsluitend gericht aan hun “Heeren Leden”. Aan een oproep om werk in te zenden voor bijvoorbeeld een verloting, kunnen de kunstenaressen wel gehoor geven. Sterker nog, ze worden hiertoe zelfs expliciet uitgenodigd, zo blijkt wel uit de oproep voor loterij-inzendingen in 1831. Aan die uitnodiging geven ze dan ook graag gehoor.
Redenen om deel te nemen aan de loterij in 1855, zijn er te over voor de Gelderse kunstschilders en -schilderessen. De nood is hoog en hulp is nodig. Bovendien heeft de ramp vlakbij plaatsgevonden en geografische nabijheid versterkt betrokkenheid. Tot slot is het voorstelbaar dat de liefde voor het Gelderse landschap sommige Gelderse kunstenaars, zoals Vos en Everts-van Meurs, extra motiveert. De overstroming heeft immers mensen, maar ook de door hen zo geliefde omgeving zwaar getroffen.
Literatuur
Voor de grafiekreeks van Maatschappij Arti et Amicitiae over de watersnood van 1855, zie ook ‘Kunstenaarsinitiatieven na rampen‘ en ‘Gelderse kunstenaars in Groningen‘.
- Cat. Arnhem, Gemeentemuseum, Bloemen uit de kelder. Negen kunstenaressen rond de eeuwwisseling, red. Anneke Oele, Miriam van Rijsingen en Hesther van den Donk (Zwolle 1989), vooral p. 18-23.
- Cat. Arnhem, Gemeentemuseum & Nijmegen, Nijmeegs Museum Commanderie van Sint-Jan, Meer om Cieraet als Gebruijck. Tuingeschiedenis van Gelderse buitenplaatsen, red. J.C. Bierens de Haan, Ulbe M. Mehrtens en Carla S. Oldenburger-Ebbers (Arnhem 1990).
- Hanna Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen. Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 (Bussum 2012).
Noten
[1] De informatie over Mathijs Frederik Binquebanc (1793-1870) in RKD Explore is summier. Daar staat slechts dat hij geboren is in Amsterdam en sterft in Den Haag. In de tussentijd woont hij echter ook in Velp, want op 2 september 1826 wordt daar zijn dochter Ernestine Frederike geboren, volgens het geboorteregister in het Gelders Archief.
[2] Volgens RKD Explore is advocaat en amateurschilder Boudewijn Donker Curtius (Dordrecht 1804 – Kassel 1856) vooral actief in Amsterdam. In de aankondiging in Groninger courant wordt echter iemand anders bedoeld, namelijk Boudewijn Donker Curtius (geb. Amsterdam 1810) die in mei 1838 trouwt met Anna Elizabeth Herbrecht uit Nijmegen, in juni 1869 in Arnhem hertrouwt en enkele maanden daarna overlijdt. Kunstschilder Gerrit Jan Schouten is getuige bij zijn eerste huwelijk. Donker Curtius verhuist niet lang erna naar Gelderland, waar hij kennelijk als amateurschilder actief is, net als zijn iets oudere naamgenoot in Amsterdam.
[3] Portretten van Justine Christine Everts-van Meurs en haar man bevinden zich in Museum Arnhem, inv. GM 08937. Barend Leonardus Hendriks is de schilder, 1877.
[4] Op 8 december 2004 kwam bij Van Stockum’s Veilingen, Den Haag, een aquarel-tekening onder de hamer (lot 196), met daarop afgebeeld een zeilenmaker en zijn gezin bij huis aan de kust, gesigneerd door Everts-van Meurs. Behalve het winterlandschap noemt RKD Explore nog een tekening van een slaapkamer in Kasteel Cannenburch, in de collectie van Gemeentemuseum Arnhem, nu Museum Arnhem. De tekening is afgebeeld in cat. Arnhem & Nijmegen 1990, p. 13 (zonder extra informatie).
[5] De eerste vrouw die als ‘gewoon’ lid tot Maatschappij Arti et Amicitiae zal worden toegelaten, is Adriana Haanen (1814-1895). Jaar van haar toetreding is, bijzonder toevallig, het jaar van de overstroming 1855. Voor die tijd kunnen vrouwen alleen buitenlid van het genootschap worden. Overigens wordt Maria Vos buitenlid in 1869. Zie Klarenbeek 2012, p. 138-140.