Watersnoodschilders

De uitbarsting van de vulkaan Krakatau in 1883 is van een afschrikwekkende omvang. Volgens officiële cijfers verliezen meer dan 36.000 mensen het leven. De ramp in Indonesië, dan een Nederlandse kolonie, brengt vervolgens een hoos aan Nederlandse gelegenheidsuitgaven op gang.[1] In 1890 vergelijkt waterbouwkundige Rudolf Adriaan van Sandick enkele van deze uitgaven met watersnoodpoëzie. Hoewel Van Sandick het woord watersnoodpoëzie niet in uitgesproken negatieve zin gebruikt, heeft het woord al vanaf de jaren 1850 voor velen een negatieve bijklank. Hetzelfde geldt voor het woord watersnoodschilders. Ook deze term wordt indertijd gebruikt, met veel van dezelfde associaties, maar de term watersnoodpoëzie beklijft wel en watersnoodschilderkunst niet.

Krakatau in Nederland

De uitbarsting van de Krakatau heeft grote gevolgen voor de regio en ver daarbuiten. Het aantal slachtoffers is enorm en de schade is groot. De getroffenen zijn bovenal de inlandse bewoners en er vallen – zij het in veel mindere mate – ook slachtoffers van Europese afkomst. Vloedgolven naar aanleiding van de eruptie overspoelen bovendien de kusten van de eilanden Java en Sumatra met nog meer schade en doden tot gevolg. Nieuws over de uitbarsting gaat vervolgens snel de wereld over en kranten doen uitvoerig verslag van de gebeurtenissen.

Vooral Nederlandse kranten berichten uitvoerig over de ramp die zich in de Indische archipel voltrekt. De uitbarsting vindt plaats op het moment dat Nederland nog steeds haar koloniaal bewind voert over het deel van de archipel dat het huidige Indonesië omvat: Nederlands-Indië. De Nederlandse economische belangen in de kolonie zijn dus groot. Bovendien bevinden zich onder de Europese slachtoffers ook Nederlanders, met bezorgde familieleden en vrienden in het thuisland. Daardoor groeit de roep om nieuws.

Kunstbladen

Al gauw worden in Nederland, net als in Nederlands-Indië, allerlei initiatieven ontplooid om geld in te zamelen voor de hulpbehoevenden op Java en Sumatra. Dat klinkt mooier dan het is: sommige Nederlandse hulpverleners richten zich bijvoorbeeld uitsluitend op de Europese slachtoffers. Onder andere zien veel gelegenheidsuitgaven het licht. Daarop terugkijkend schrijft Nederlands waterbouwkundige Rudolf Adriaan van Sandick in 1890:

In Nederland werden bovendien, bij wijze van watersnoodpoëzie, verschillende kunstbladen uitgegeven.

Van Sandick 1890, p. 172.

Hij noemt vervolgens drie voorbeelden met naam. Met een “polyglottisch courantje aan Krakatau gewijd” doelt hij op een eenmalig uitgave genaamd Krakatau, met uitsluitend geschreven bijdragen uit diverse Europese landen in allerlei talen.[2]

Charles Rochussen, titelpagina van het album Holland-Krakatau (Den Haag: J. Ykema, 1883). Nijmegen, collectie Van Asperen. Bron: auteur

De overige twee zijn bundels waaraan schrijvers, schilders en toonkunstenaars bijdragen leveren: het album Holland-Krakatau en Neerlands Gymnasiasten-Krakatau.[3]

Watersnoodpoëzie

Interessant is dat Van Sandick de uitgaven vergelijkt met watersnoodpoëzie. Bij gelegenheid van overstromingen waren Nederlandse (amateur)dichters inmiddels gewoon om verzen te componeren waarin ze rampspoed na watergeweld beschreven.

Een voorbeeld noemde ik al eens in een post over schilderes Jeanne Rondeau. Haar vader Samuel Rondeau schrijft namelijk een gedicht naar aanleiding van een dijkbreuk bij Durgerdam in 1825.[4] Dat gedicht laat Rondeau vervolgens in 1855 uitgeven bij gelegenheid van een recente dijkdoorbraak die vooral Brabant en Gelderland treft. Met het oude gedicht ziet de schrijver vervolgens een kans om nieuwe slachtoffers te hulp te komen. Daarnaast grijpt hij de gelegenheid ongetwijfeld aan om met de publicatie zowel zijn dichterlijke vaardigheden als zijn deugdzame karakter te onderstrepen.

Watersnoodpoëzie

Hoewel Van Sandick het woord watersnoodpoëzie niet in uitgesproken negatieve zin gebruikt, heeft het woord vanaf de jaren 1850 voor velen weldegelijk een negatieve bijklank. In 1859 spotten de auteurs Jacobus Johannes Cremer en Gerard Keller al met de overvloed aan geschriften die bij de watersnood van 1855 verschenen zijn.[5] Daarbij hoort dus ook het gedicht van Rondeau dat in 1855 wordt gepubliceerd, maar ook een kort verhaal van Cremer zelf dat hij schrijft om watersnoodslachtoffers te helpen.

In een fictieve dialoog tussen de twee auteurs die voorafgaat aan de heruitgave van vier van hun novellen in 1859, haalt Cremer een herinnering op aan een eigen watersnoodnovelle. Zijn Predikants-dochter was immers gewijd aan de overstroming van 1855. Hij meent dat zijn “domineesdochter” wel mooi is, maar vooral “in haar hart”.[6] Hij voegt daaraan toe:

Die er hogen lof aan toezwaait hoû ik voor een vleijer.

Hiermee lijkt de auteur zich te verontschuldigen voor een middelmatige kwaliteit van zijn publicatie met het excuus dat de intentie (“haar hart”) goed was. Overigens spreekt ook Rondeau van “zijn kunstloos lied, dat mijn getroffen hart u biedt.” Beiden doen dus neerbuigend over de kwaliteit van hun eigen watersnoodpublicaties. Het is bovenal een retorische truc om kritiek voor te zijn.

Middelmatig

Natuurlijk is hier sprake van valse bescheidenheid, maar het illustreert tegelijkertijd dat publicaties in het kader van watersnood bij voorbaat argwanend worden bekeken. Kritiek ligt dus op de loer en dat is niet helemaal onterecht. Bij rampen zien namelijk veel middelmatige dichters hun kans schoon om werk gepubliceerd te krijgen. Kwaliteit doet namelijk minder ter zake als er liefdadigheid in het spel is. Dan zijn critici sneller geneigd om mindere kwaliteit door de vingers te zien.

Daar komt in de jaren 1850 echter verandering in. De kwaliteit van rampenpublicaties wordt meer en meer onderwerp van debat. Sterker nog, veel critici gaan bij voorbaat uit van een lagere kwaliteit als het om rampenpoëzie gaat. Anders gezegd, het woord watersnoodpoëzie wordt dan synoniem voor middelmatige, of zelfs ronduit slechte producten.

Het is duidelijk dat Cremer op de bezwaren vooruit loopt om zo toekomstige critici de wind uit de zeilen te nemen. Zijn zelfkritiek weerhoudt hem er echter niet van om dichtregels te verzinnen bij een volgende watersnood. Als in 1861 de Bommelerwaard overstroomt, waar Cremer nota bene is opgegroeid, klimt de schrijver opnieuw in de pen. De opbrengsten van zijn verhaal Op den zolder zijn opnieuw bestemd voor de slachtoffers van de jongste watersnood.[7]

Watersnoodschilders

Cremer en Keller noemen bovendien niet slechts poëzie, maar ze betrekken ook andere kunstvormen bij hun observaties.

[In 1855] hadden wij – als ge zoo goed wilt zijn u zulks te herinneren – watersnood! en watersnood-gedichten en watersnood-fantaisieën én watersnood-tijdrekenkundige kaarten en watersnood-verlotingen, en…

Daarop antwoordt Keller:

Ja wel! ja wel!! Arme watersnoodlijders! arme watersnood-schilders! arme watersnood-auteurs!

In deze uitroep doet Keller alsof watersnoodkunstenaars evenveel medelijden verdienen als watersnoodslachtoffers. De ironie druipt er vanaf.

Bovendien noemt Keller behalve schrijvers ook schilders. Hij stelt beeldend en dichtend kunstenaars op één lijn en benadrukt daarmee dat beiden rampspoed aangrijpen om met hun werk in de openbaarheid te treden.

Moddergat en Krakatau

Een voorbeeld is schilder en tekenaar Hendrik Veder. Hij tekent namelijk een overstroming bij Moddergat die plaats heeft aan het begin van 1883. Sterker nog, hij hergebruikt deze afbeelding voor het gedenkalbum Rotterdam-Krakatau dat verschijnt vanwege de uitbarsting van de Krakatau later in datzelfde jaar. Het maakt Veder tot een toonbeeld van een watersnoodschilder, zoals genoemd door Keller.

Hendrik Veder, Moddergat 1883, bijdrage aan het album Rotterdam-Krakatau (1883), ongepagineerd [p. 5]. Nijmegen, collectie Van Asperen. Bron: auteur

Bovendien zijn sommigen van hen zowel dichter als beeldend kunstenaar, zoals Cremer zelf. Hij is bij gelegenheid watersnoodschilder én watersnoodpoëet geweest, biecht hij op. Wat het predicaat watersnoodschilder in zijn geval precies betekent, blijft echter benoemd. Mogelijk schildert hij een watersnoodtafereel voor de verkoop (met opbrengsten voor de slachtoffers, zoals zijn verhalen), maar het kan ook zo zijn dat hij een bestaand schilderij verkoopt of schenkt voor een verloting, zoals ook gebruikelijk is.[8]

Poëten en schilders

Ondanks de overeenkomsten tussen schrijvers en schilders zijn letterkundige en beeldende bijdragen na watersnood gescheiden onderzoeksdomeinen. Het gelegenheidsalbum Holland-Krakatau dat naar aanleiding van de vulkaanuitbarsting in 1883 verschijnt, is hiervan een treffend voorbeeld. Hoewel dat album bijdragen van schrijvers, schilders en toonkunstenaars bundelt, bestudeerde kunsthistoricus Constant Cuypers uitsluitend de bijdragen van beeldend kunstenaars.[9] Letterkundigen Judith Bosnak en Ricks Honings richtten zich bijna uitsluitend op literaire bijdragen van dit album.[10]

In benefietalbums naar aanleiding van verschillende rampen trekken poëten en schilders gezamenlijk op. Toch kreeg watersnoodpoëzie tot nu toe meer aandacht dan schilderkunst. In tegenstelling tot watersnoodschilderkunst heeft de term watersnoodpoëzie zich goed genesteld. Toch grijpen ook schilders rampen – watersnood en anderszins – aan om met hun werk naar buiten te treden, met dezelfde tegenstrijdige mengeling aan edelmoedige en zelfzuchtige motieven.


Literatuur

  • Bosnak, Judith en Rick Honings, ”Behoed ons arme volk voor de vulkaan-poëten’: De literaire verwerking van de Krakatau-ramp van 1883 in Nederland en Indonesië’, in Crisis en catastrofe: De Nederlandse omgang met rampen in de lange negentiende eeuw, red. Lotte Jensen (Amsterdam University Press, 2021), p. 242-282. [online]
  • Cremer, Jacobus Johannes en Gerard Keller, Vier novellen, Guldens-editie, 2 (Arnhem: D.A. Thiene, 1858). [Google Books]
  • Cuypers, Constant, ‘Het album Holland-Krakatau (1883). Artistieke liefdadigheid en exotische inspiratie’, De Negentiende Eeuw 29, nr. 4 (2005), p. 219-240. [online]
  • Jensen, Lotte, ‘De watersnoodramp van 1861: Jacob Jan Cremer versus Multatuli’, Driels oud neis 5, nr. 3 (2018), p. 4-11. [PDF]
  • Jensen, Lotte, Rampen: Een nieuwe geschiedenis van Nederland (Amsterdam: Prometheus, 2024).
  • Mathijsen, Marita, ‘Ten voordeele van … Liefdadigheidsuitgaven in de negentiende eeuw’, in Crisis en catastrofe: De Nederlandse omgang met rampen in de lange negentiende eeuw, red. Lotte Jensen (Amsterdam University Press, 2021), p. 94-118. [online]
  • Meijer, Fons, Verbonden door rampspoed. Rampen en natievorming in negentiende-eeuws Nederland (Hilversum: Verloren, 2022).
  • Rondeau, Samuel, De dijkbreuk. Dichtregelen door S. Rondeau (Uitgegeven ten voordeele der Ongelukkigen door den Watersnood) (Amsterdam: L.F.J. Hasselts, 1855). [Google Books]
  • van Sandick, Rudolf Adriaan, In het rijk van de vulkaan. De uitbarsting van Krakatau en hare gevolgen (Zutphen: W.J. Thieme, 1890).

Noten

[1] Holland-Krakatau. Onder bescherming van Z.K.H. Alexander der Nederlanden uitgegeven ten voordeele der slachtoffers van de ramp op Java (Den Haag: J. Ykema, 1883) [Google Books].

[2] Krakatau. Internationale courant, eerste en laatste nommer (22 september 1883). [Google Books]. Zie Bosnak en Honings 2021, p. 250-251.

[3] Neerlands Gymnasiasten Krakatau (Vox Gymnasii, 1883) [Google Books] en Holland-Krakatau. Onder bescherming van Z.K.H. Alexander der Nederlanden uitgegeven ten voordeele der slachtoffers van de ramp op Java (Den Haag: J. Ykema, 1883) [Google Books]. Beide publicaties zijn onderwerp van een uitvoerige vergelijking door Bosnak en Honings (2021) in een artikel over de literaire verwerking van de Krakatau-ramp van 1883.

[4] Rondeau 1855.

[5] Cremer en Keller 1858, p. vii.

[6] Cremer en Keller 1858, p.

[7] Meijer 2022, p. 157-158. Hoewel historicus Fons Meijer tot de conclusie komt dat de schets van Cremer in 1861 bijzonder welwillend wordt ontvangen (p. 161), komt letterkundige Lotte Jensen tot een andere conclusie. Zij schrijft dat Hendrik Jan Schimmel het verhaal van Cremer “fileerde” . Zie Jensen 2018, p. 9. Mathijsen (2021, p. 114) lijkt de mening van de laatste te onderschrijven. Meijer stelt echter vast dat Schimmels eindoordeel van Cremers verhaal overwegend positief is.

Jensen laat zich wellicht verleiden tot een negatieve interpretatie vanwege de kritiek die ook Multatuli levert op Cremer, maar diens kritiek betreft niet de kwaliteit. Sterker nog, Multatuli heeft het verhaal niet eens gelezen. Hij schrijft immers: “Ik heb de schets ‘Op den Zolder’ vóór mij liggen; maar gelezen heb ik die niet, en ik zal die niet lezen.” Zie ‘Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb!’ in Multatuli, Herdrukken (Amsterdam: R.C. Meijer, 1865), p. 3.

[8] Ik besteedde al eens aandacht aan kunstloterijen na rampen in een blogpost ‘Kunstenaarsinitiatieven na rampen – grafiek, exposities en loterijen’. Bovendien bespreek ik daar ook andere vormen waarin beeldend kunstenaars na rampen actief waren.

[9] Cuypers 2005.

[10] Het artikel van Bosnak en Honings (2021), is gewijd aan literaire verwerking van de ramp waarbij de auteurs het perspectief van de Nederlandse kolonisator aanvullen met een lang onderbelichte inheemse perspectief op de ramp. Voor het Nederlandse perspectief kijken de beide auteurs echter slechts naar twee uitgaven Krakatau, Internationale courant en het album Holland-Krakatau. Andere albums komen slechts kort aan de orde. Over Nederland-Insulinde wordt gezegd dat dit album “in het onderzoek tot nu toe buiten beschouwing gelaten” is. Desalniettemin stellen de auteurs: “Binnen het bestek van dit artikel is er helaas geen ruimte om nader op deze publicatie in te gaan.” Jensen deed de vergelijking tussen Holland-Krakatau en Nederland-Insulinde nog eens over in haar meest recente boek Rampen. Zie Jensen 2024, p. 184.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to Top