
Meer dan kunstkritiek
In 1852 publiceert Florentine Jacobine Martine Ontijd (1812-1887) een verslag van haar reis naar Londen waar ze de wereldtentoonstelling bezocht heeft. Enkele jaren later volgt een tweede reisverslag gewijd aan de wereldtentoonstelling in Parijs. Hoewel de verslagen uitvoerige beschrijvingen van de tentoonstellingen bevatten, zijn ze eigenlijk nooit als kunstkritiek beschouwing genomen, zo merkte kunsthistoricus Loes van Beuningen op in haar studie naar het aandeel van vrouwen in de Nederlandse kunstkritiek. [1] Een mogelijke reden daarvoor is dat Ontijds reisjournaals verschillende genres combineren. Ze bevatten tentoonstellingsrecensies en zijn daarnaast ook nog reisgids én dagboek. Het gaat dus meer dan kunstkritiek alleen.
Herinneringen
Ontijd wijdt haar eerste (anoniem) gepubliceerde verslag aan de wereldtentoonstelling van 1851. [2] In het voorwoord noemt ze vervolgens haar redenen om het reisverslag in druk te brengen. Ze legt daarin uit dat ze veel reist en dan vaak reisnotities maakt:
Bij al mijne vroegere uitstapjes naar België, Zwitserland, Duitschland en Frankrijk, was ik steeds gewoon dagelijks eenige aanteekeningen te maken, die ik dan bij mijne tehuiskomst overschreef, en tevens uitwerkte.
– [Ontijd] 1852, p. v.
Na het bezoek aan Londen zijn de verzoeken van vrienden om haar aantekeningen te mogen lezen, zo talrijk, zo schrijft Ontijd, dat ze besluit om ze te publiceren.
Het gedrukte reisverslag dient vooral 3 functies, zo legt de auteur uit. Allereerst kan het fijne herinneringen oproepen bij hen die Londen al eens bezochten. Ten tweede kan het anderen verleiden om die stad te bezoeken. Ten slotte kan het reisverslag die laatste groep bij hun bezoek tot nut zijn. Het reisverslag is dus zowel voor mensen die al eens in Londen waren, en meer specifiek bij de wereldtentoonstelling, als voor hen die nog van zins zijn de stad te bezoeken, ook al is de wereldtentoonstelling al afgelopen.

Reisgids
Ontijds eerste boek is een levendig en gedetailleerd verslag van haar reis met allerlei interessante wetenswaardigheden over de stad Londen. Zo beschrijft ze bijvoorbeeld bezoeken aan de zoölogische tuin in Regents Park, het wassenbeeldenmuseum Madame Tussaud en het Londense Colosseum,
dat ik iederen vreemdeling gerustelijk durf aanbevelen, daar men zich als in eene toverweereld verplaatst meent.
– [Ontijd] 1852, p. 3.
In het Colosseum bezichtigt ze tevens het cyclorama. Dat is een panoramische afbeelding aan de binnenzijde van een cilindrisch theater, waardoor bezoekers rondom zicht hebben op de voorstelling. In de Londense versie, waar tien “tableaux mouvants of beweegbare doorschijnende tafereelen” elkaar opvolgen, ziet Ontijd de aardbeving van Lissabon in 1755 voor ogen getoverd. Bij een bezoek enkele dagen later ziet ze ook nog een panorama van Parijs bij maanlicht (p. 47).

Persoonlijke verhalen
Behalve met beschrijvingen van toeristische trekpleisters is het reisverslag doorspekt met vermakelijke anekdotes. Zo vertelt Ontijd over een jonge zakkenroller die een onbekende passant vliegensvlug van diens beurs ontdoet,
doch zoo hij daarbij zijne handigheid bewees, niet minder deed dit de politie, door hem op staande voet op te pakken en weg te voeren.
– [Ontijd] 1852, p. 40.
Tussendoor komen ook persoonlijke voorkeuren bovendrijven, zoals op de vijfde dag van haar tweeweekse verblijf. Dan heeft Ontijd namelijk een bezoek ingepland aan de verzamelaar Hugh Cuming (1791-1865) (p. 60). Deze man, die bekendheid geniet vanwege zijn brede natuurhistorische interesse, verzamelt bijvoorbeeld planten, maar het is vooral zijn schelpencollectie die de interesse trekt van Ontijd, zelf fervent conchologe. [3]
Ook bij een bezoek aan het British Museum komen de schelpen in de collectie ter sprake. Ontijd treft er “overheerlijke exemplaren”, waarbij ze het natuurlijk niet nalaat om kort haar vakkennis te etaleren (p. 94-95).
Wereldtentoonstelling
Zoals de titel van het boek belooft, komt ook de wereldtentoonstelling aan bod met niet minder dan 4 afzonderlijke bezoeken op verschillende dagen. Ontijd bespreekt vervolgens uitgebreid de inzendingen aan de tentoonstelling en besteedt aandacht aan wat haar daaraan wel of niet bevalt. Uiteraard recenseert ze ook de Nederlandse bijdrage. Ze doet dat met een ernstige en kritische blik:
Het is voor den waren Hollander te betreuren, dat dit de eenige natie is, die zich zoo weinig belangstelling getoond en zich zoo weinig moeite heeft gegeven, want buiten Napels, dat niets heeft gezonden, hebben alle andere natiën geheel anders gehandeld. Aan wien de verregaande nalatigheid, die in alles heerscht is toe te schrijven, weet ik niet, maar dit weet ik, dat alles zonder smaak en verkeerd is behandeld.
– [Ontijd] 1852, p. 25-26
Hieruit blijkt: over de Nederlandse bijdragen aan de wereldtentoonstelling is Ontijd niet te spreken. Die zijn weinig in getal en bovendien slecht gearrangeerd.
Bevallige pen
Het reisverslag uit 1852 vindt weerklank in de Nederlandse pers. Er staat namelijk een recensie van “dit dagverhaal uit de bevallige pen eener begaafde Hollandsche vrouw” in Vaderlandsche Letteroefeningen van 1853. [4] De schrijver hiervan eindigt de bespreking met de woorden:
Wij hopen, dat dit dagverhaal niet het eenigste werkje moge zijn, waarmede de begaafde Schrijfster onze letterkunde verrijkt.
– Vaderlandsche Letteroefeningen (1853), p. 88 via dbnl.
De recensent stelt vast dat Ontijd niet alleen de wereldtentoonstelling beschrijft, maar dat ze haar verblijf in Engeland heeft aangegrepen “om er ál het merkwaardigste te gaan bezigtigen”. Dat maakt het verslag dus bijzonder geschikt om als resigids te dienen voor hen die nog niet eerder in Londen waren, precies zoals Ontijd beoogde.
Parijs
De positieve kritiek is aanleiding voor de schrijfster om de pen nogmaals op te pakken. Ditmaal beschrijft Ontijd een reis naar Parijs en opnieuw is een wereldtentoonstelling de aanleiding.

Het tweede boekwerk is omvangrijker dan het eerdere. Waar het verslag over Londen 199 pagina’s beslaat, bevat het boek over de wereldtentoonstelling van Parijs maar liefst 337 pagina’s. De formule is echter ongeveer dezelfde: Ontijd wisselt beschrijvingen van attracties af met levendige anekdotes.
En passant
Ook dit reisverslag bevat weer allerlei persoonlijke details. Zo vertelt ze dat ze de vrouw van de ambassadeur een bezoek brengt als haar echtgenoot bij de ambassade zijn pas moet laten viseren (Rethaan Macaré 1856, p. 28). De onderneming is voor een reisgids weinig essentieel, maar het biedt Ontijd de gelegenheid om haar connecties te etaleren.
Bij de beschrijving van de werken van Nederlandse meesters op de tentoonstelling noemt ze, behalve bijvoorbeeld Adriana Haanen, ook Herman ten Cate van Amsterdam “dien wij hadden leeren kennen.” (Rethaan Macaré 1856, p. 212). In het album van tekeningen dat het echtpaar Rethaan Macaré-Ontijd, tussen 1840 en 1860 aanlegt, bevindt zich inderdaad een tekening van Ten Cate.

Vaak maakt Ontijd ook een vergelijking met Londen. Zo schrijft ze dat het Place de la Concorde een van de schoonste pleinen ter wereld genoemd mag worden, “en naar mijn oordeel fraaijer dan Trafalgar-square in London” (Rethaan Macaré 1856, p. 30). Verderop zegt ze dat de duizenden rijtuigen langs de boulevards haar aan Londen doen denken (p. 205). Ook maakt ze geregeld de vergelijking met de wereldtentoonstelling van 1851 (bv p. 44 en 47). Met verwijzingen naar Londen laat Ontijd en passant weten dat ze veel gereisd en gezien heeft. Zo legitimeert ze zichzelf als kunstkenner.
Egodocument
Bijzondere aandacht gaat opnieuw uit naar schelpen. Zo bezoekt Ontijd onderweg naar Parijs de Antwerpse Zoo waarvan ze het museum verre beneden Natura Artis Magistra acht, voor wat “de conchyliologische verzameling betreft, waarover ik het beste kon oordelen” (Rethaan Macaré 1856, p. 3).
In Brussel gaat zij vervolgens naar het Etablissement Géographique. Dit instituut kan ze echter maar kort bezoeken omdat de avond reeds valt “dat mij bijzonder leed deed, daar er fraaije horens en schelpen waren” (p. 7). In Parijs bezoekt ze het zoölogisch magazijn van de heren Verreaux waar opnieuw schelpen en hoorns te zien zijn (p. 77). [5] Ontijd kan ook op de wereldtentoonstelling haar hart aan schelpen ophalen (p. 57-58), hoewel de uitstalling van horens en schelpen in het zoölogisch kabinet van het Jardin des Plantes haar tegenvallen (p. 82).
Een persoonlijke voorkeur lijkt ten slotte door te schemeren in Ontijds bezoek aan het Louvre. Ze beschrijft er talrijke schilders, “ook veele dames”, die bezig zijn met het naschilderen van meesterwerken (p. 170).
dikwerf zijn er voor eene schilderij 50 liefhebbers ingeschreven, om haar even groot als het origineel te mogen naschilderen.
Haar oog valt mogelijk op de actieve kopiisten omdat zij zelf ook naar oude meesters tekent. Op een Haagse tentoonstelling in 1845 was Ontijd immers nog vertegenwoordigd met een “teekening in sapverw naar Miereveld”. [6] Zo beschrijft Ontijd vaak wat ze (her)kent.
Kunstkritiek
Net als in Londen brengt Ontijd 5 verschillende bezoeken aan de wereldtentoonstelling gedurende haar verblijf in Parijs. Opnieuw is ze kritisch over de Nederlandse bijdragen. Over het Nederlandse paviljoen schrijft ze namelijk:
Alhoewel ik niet die treurige weemoedige stemming ondervond als bij de Nederlandsche galerij te Londen, kan ik het niet ontveinzen, dat ik het gaarne anders gewenscht had (p. 46)
Hier en daar heeft Ontijd kritiek op de presentatie:
Jammer dat Nederland zoo zuinig moest zijn, dat wij niet ten minste als andere kleine, hoogst eenvoudige natiën houten kasten konden bekostigen, die bij gebrek aan glas, een gordijn van katoen hadden (p. 51)
Ook heeft ze grote moeite met het matte zilver: “geene dame zoude het toch zoo ongepoetst willen gebruiken.”

Haar grootste bezwaar betreft echter het aantal inzendingen. Dat is haar wederom te karig. Ontijd houdt dan ook een pleidooi ter aanmoediging van de overheid om geld te stoppen in “de industrie” die volgens haar beter vertegenwoordigd had moeten zijn. Vaak maakt ze bovendien de vergelijking met andere landen die volgens haar veel beter geslaagd zijn in hun opzet.
Reisgids, dagboek en recensie
Ook het tweede reisverslag van Ontijd wordt gerecenseerd. Deze recensent is echter wat zuinig met complimenten:
Het is over ’t geheel vloeijend geschreven en laat zich wel lezen; maar een diepen blik in de een of andere zaak moet men niet verwachten.
– N.T. in Leeskabinet 1856, p. 235 [7]
De kritiek ligt misschien voor de hand. Ontijd combineert immers genres die zich niet overal gemakkelijk laten verenigen. Ze schrijft zowel een reisgids als een recensie. Enerzijds beschrijft ze immers permanente attracties en uitgaansgelegenheden voor toekomstige bezoekers, doorspekt met anekdotes en nuttige suggesties,. Anderzijds beoordeelt ze een wereldtentoonstelling die niet langer te bezichtigen is, als herinnering voor zichzelf en voor mensen die de tentoonstelling ook bezocht hebben.
Tussendoor laat Ontijd bovendien veel over zichzelf doorschemeren. De reisverslagen zijn daardoor ook te lezen als dagboeken. De persoonlijke voorkeuren maken het boek tot een egodocument waarin de schrijvende “ik” bovenal een getuigenis aflegt van een persoonlijk reis.
Leefwereld
Via Ontijd krijgen we een uitvoerig te horen over de wereldtentoonstellingen. Haar blik is niet alleen breed, deze is ook kritisch, al doet de recensent in Leeskabinet anders vermoeden. Ontijd pakt het recenseren dan ook serieus op. Ten eerste schrijft ze vanuit een gedegen kennis over eigentijdse kunst (zie ook ‘Schelpen en tekeningen’). Bovendien brengt ze ter plekke niet minder dan 5 uitgebreide bezoeken aan de beide wereldtentoonstellingen.
Toch zijn Ontijds verslagen niet eerder als kunstkritiek in ogenschouw genomen, mogelijk vanwege de brede insteek die ervoor zorgt dat de schrijfsels lastig te categoriseren zijn. Tegelijkertijd maakt dit de verslagen tot interessante bronnen van onderzoek. Ontijds geschreven werk is namelijk meer dan louter kunstkritiek. Het biedt zicht op zowel (inter)nationale kunstwereld in de jaren 1850 als op de reiscultuur in die periode. Via haar boeken geeft de schrijfster bovendien een inkijkje in de leefwereld van een welgestelde, getrouwde vrouw halverwege de 19de eeuw en die van haarzelf in het bijzonder, met alle mogelijkheden en beperkingen die daarbij hoorden.
Meer lezen?
De reisverslagen van Ontijd zijn beide te vinden op Google Books:
- [Florentine Jacobine Martine Ontijd], Londen en de wereld-tentoonstelling of veertien dagen in de hoofdstad van Groot-Brittanië in de jare 1851 (Utrecht: C. van der Post Jr, 1852). [Google Books]
- Rethaan Macaré [= Florentine Jacobine Martine Ontijd], Parijs en de wereld-tentoonstelling in september 1855 (Utrecht: J.G. Broese, 1856). [Google Books]
Mijn voorgaande post ‘Schelpen en tekeningen’ is ook gewijd aan Florentine Jacobine Martine Ontijd en spitste zich toe op haar verzamelingen. In de recente literatuur heeft Ontijd vooral aandacht gekregen vanwege haar enorme schelpencollectie, maar ze is ook driftig verzamelaar van tekeningen en tekent bovendien zelf.
Noten
[1] Loes van Beuningen, ‘Van minderheid naar meerderheid. Vrouwen in de Nederlandse beeldende kunstkritiek 1800-2020’, dissertatie Radboud Universiteit Nijmegen 2022, p. 172 [Radboud Repository].
[2] [Ontijd] 1852. Voor identificatie van de schrijfster, zie Jan Izaak van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren. Deel 2: Naamlooze geschriften (Leiden: E.J. Brill, 1885), p. 361 [dbnl].
[3] J.C. Melvill, ‘Epitome of the Life of the late Hugh Cuming, F.L.S., C.M.Z.S. etc’, Journal of Conchology 8 (1895), p. 59-70 [internet archive]. Voor Ontijd als schelpenverzamelaar, zie ook mijn voorgaande post ‘Schelpen en tekeningen’ en de daar genoemde literatuur.
[4] Recensie ‘Londen en de Wereld-tentoonstelling, of veertien dagen in de hoofdstad van Groot-Brittannië, in den jare 1851. Met eene plaat. Te Utrecht, bij C. van der Post, Jr. 1852 …’, Vaderlandsche Letteroefeningen 1 (1853), p. 86-88 [dbnl].
[5] Abraham S.H. Breuere en Cédric Audibert, ‘”Mon cher Directeur”. An inventory of the correspondence addressed to Hippolyte Crosse during his years as director of the Journal de conchyliologie‘, Folia & conchyliologica 44 (2017), p. 19 [online].
[6] Cat. Den Haag, Tentoonstelling van schilder- en kunstwerken van levende meesters, welke zijn toegelaten tot de tentoonstelling te ’s Gravenhage, van den jare 1845 (Den Haag: H.S.J. de Groot, 1845), p. 21, nr. 211.
[7] N.T. in Leeskabinet: Mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen 23 (1856), p. 235-237 (daar p. 235) [Delpher].