
Indische bloemen
Adeline Guex de Coudray (ca. 1810-1864), voluit Marie Françoise Adelaide Guex de Coudray, doet mee aan een tentoonstelling in Amsterdam in 1857. Ze zendt dan schilderijen van bloemen en vruchten vanuit Batavia (nu Jakarta) naar Amsterdam voor expositie en verkoop. Werk van deze bloemschilderes is echter niet overgeleverd en naar het uiterlijk van haar Indische bloemen kunnen we dus slechts gissen. Bovendien is er weinig over het leven van de schilderes bekend. Haar naam staat namelijk niet in Scheens uitputtende Lexicon van Nederlandse kunstenaars. We weten alleen dat Guex de Coudray in 1859 trouwt en dat ze in 1864 op tragische wijze om het leven komt. Niettemin gaat er een bijzonder verhaal achter de naam schuil. Guex de Coudray blijkt een kunstenares met ambitieuze plannen voor een album van de flora op Java.
Oosterse weelde
In 1857 stuurt Adeline Guex de Coudray maar liefst drie schilderijen naar Amsterdam voor een tentoonstelling in de kunstzalen van Maatschappij Arti et Amicitiae. De schilderijen tonen allen Indische bloemen en vruchten die Guex de Coudray op Java bestudeert en vereeuwigt. Het eiland maakt dan onderdeel uit van de Nederlandse kolonie Nederlands-Indië (het huidige Indonesië). De doeken vallen vervolgens in de smaak. Ter illustratie, een recensent van Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad prijst haar werk, zij het in wat eigenaardige bewoordingen:
De “Indische bloem en vruchten,” door Mw. Adeline Guex de Coudray, te Batavia, vervaardigd, bewijzen dat Oostersche weelde en gemakkelijkheid, bij het schoone geslacht althans, de liefde en studie der kunst niet onderdrukken.
– Nieuw Amsterdamsch handels- en effectenblad (19 oktober 1857), p. 1 via Delpher
De bloemschilderes zendt daarna nooit meer iets naar een Amsterdamse groepstentoonstelling. Ze trouwt kort na de expositie en verhuist met haar man naar Semarang. Ook al exposeert ze niet meer, Guex de Coudray blijft tekenen en schilderen met plannen voor een uitgave van haar werk, zoals nog zal blijken.
Adjunct directrice
Voorafgaand aan haar huwelijk maakt Guex de Coudray carrière als onderwijzeres en schoolbestuurder. Uit het Stamboek in het archief van het Ministerie van Koloniën komen we bijvoorbeeld te weten dat ze werkzaam is in het onderwijs op Java. [1] In 1831 wordt ze immers benoemd tot adjunct directrice van “’s gouvernements dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen”, opgericht in 1824. [2]

Over de betekenis van Guex de Coudray voor het onderwijs schrijft ambtenaar en rijksarchivaris Jacobus Anne van der Chijs in zijn boek Het middelbaar school-onderwijs te Batavia (1902):
[Mejufvrouw Guex de Coudray], zeer ervaren in de Fransche en Engelsche talen, “wier stand in de maatschappij haar niet toegelaten zou hebben om zich bij eene kostschool te verbinden, indien de tegenspoeden, haar en haar familie overkomen, haar niet verplicht hadden van hare opvoeding alsnu de meeste partij te trekken,” – deze dame had als voorwaarden voor haar benoeming gesteld de toekenning van den titel adjunct- of tweede directrice en een tractement van minstens f 200 ‘per ’s maands. [3]
Guex de Coudray gaat veelbelovend van start, maar het botert niet tussen de adjunct-directrice en mevrouw Bonn die als directrice wordt aangetrokken. De hoofdcommissie van onderwijs besluit daarom de school al in 1832 op te heffen. De vrouwen worden vervolgens eervol ontslagen en gaan ieder huns weegs.
Meer meisjesscholen
Het betekent dan ook niet het einde van een carrière in het onderwijs, integendeel. Guex de Coudray richt vervolgens in Batavia een particuliere meisjesschool op “voor al hetgeen tot eene beschaafde opvoeding behoort en betrekking heeft tot lager onderwijs, alsmede de Fransche en Engelsche talen.” [4] Die school bestaat tot 1840. Niet lang daarna richt ze in Semarang een school op, waarschijnlijk in 1843 blijkens een krantenbericht waarin haar aankomst in de stad is opgetekend. [5] In Semarang geeft ze opnieuw vakken van lager en middelbaar onderwijs evenals vrouwelijke handwerken. [6]
Ze keert later weer terug naar Batavia. In 1852 opent ze namelijk een instituut voor meisjes in Noordwijk, een wijk in de hoofdstad van de Nederlandse kolonie.

De hoofdcommissie van onderwijs geeft hiervoor toestemming aan Guex de Coudray “welke hare inrigting te Semarang had opgeheven en in vroeger jaren ook hier eene school had”. Hier refereert de commissie aan de eerdere particuliere meisjesschool in Batavia.

Met het instituut in de voorstad Noordwijk gaat Adeline Guex de Coudray door tot ten minste 1856, waarschijnlijk tot aan haar huwelijk. [7] Op 16 oktober 1858 trouwt Adeline met Camille Werr de Lagracinière. [8]
Vertrek naar Semarang
In 1861 vertrekt het echtpaar uit Noordwijk in Batavia waar ze tot dan gewoond hebben. Op 21 januari arriveren “de heer de Lagracinière en echtgenoot” in Semarang volgens de Javasche courant (30 januari 1861). Als in 1861 een dochter uit het huwelijk van Josephine Guex de Coudray en Henri de Bousquet in Semarang gedoopt wordt, zijn Adeline Guex de Coudray en haar man Camille de Lagracinière getuigen. [9]
Dan slaat het noodlot toe. Op 23 augustus 1864 breekt er brand uit in de loods en het woonhuis van het echtpaar te Demak, terwijl Guex de Coudray aanwezig is. Haar neef Eugène Bousquet – een zoon van Josephine Guex de Coudray en Henri de Bousquet – probeert haar nog te redden waarbij hij zelf ook brandwonden oploopt, maar het mag niet baten. Dezelfde dag nog bezwijkt Guex de Coudray aan haar verwondingen.
Inheemse planten
Het is een tragisch ongeluk, maar uit de berichtgeving over de brand leren we ook meer over de overleden schilderes. In het bericht over de ramp in Bataviaasch handelsblad wordt ze bijvoorbeeld “onze gewezen stadgenoote” genoemd. Het verwijst naar haar langdurig verblijf in Batavia, eerst tot 1840 en opnieuw van 1852 tot 1861. De verslaggever memoreert haar bovendien als “een vrouw van de fijnste beschaving en uitnemende talenten.”
Als voorbeeld van haar talenten vertelt de journalist ten slotte dat zij:
een album [had] vervaardigd van alle op Java inheemsche planten, bloemen en vruchten, dat zij voornemens was in het licht te geven, en dat nu met alles wat zij en haar echtgenoot bezaten door de vlammen vernield geworden is.
Guex de Coudray had blijkbaar veelvuldig bloemen en vruchten getekend en geschilderd en uiteindelijk het plan opgevat om er een album van te maken en dit uit te geven. Ze zal in Batavia wellicht delen van het genoemde album tentoongesteld hebben. Immers, de journalist van Bataviaasch handelsblad die in 1864 over het ongeluk in Demak rapporteert, is nog steeds op de hoogte van het album. Dat betekent dus dat Guex de Coudray met de plannen voor haar album al een publiek gezocht heeft.

Na het fatale ongeval vertrekt Camille de Lagracinière uit Batavia volgens Javasche courant (10 januari 1865). Als gemachtigde van De Lagracinière wordt in een artikel over de verkoop van zijn tabaksonderneming Godong in Demak “E.M.H. Bousquet” genoemd. [10] Dit zal opnieuwe Eugène Bousquet zijn, de neef van Adeline, die nog een vergeefse poging gedaan had om haar te redden tijdens de brand. Na vertrek van De Lagracinière gaat Eugène Bousquet vervolgens over tot verkoop, zo blijkt uit De locomotief (5 juni 1865).
Flora op Java
Hoe Guex de Coudrays Indische bloemen eruitzagen, blijft misschien altijd een mysterie, maar over het leven en werk van de schilderes valt inmiddels het een en ander te vertellen. Haar geboortejaar zal rond 1810 zijn geweest, waarschijnlijk iets daarvoor. Immers, rond 1831 wordt ze als adjunct-directrice aangesteld. Veel jonger dan twintig kan ze dan niet geweest zijn. Bovendien wordt haar zus Joséphine Guex de Coudray – tevens de moeder van Eugène Bousquet – rond 1810 in Lausanne geboren. Het is mogelijk ook de plaats waar Adeline oorspronkelijk vandaan komt.
Vanaf 1831 – en mogelijk al eerder – gaat Adeline als lerares aan de slag. In latere berichtgeving hierover wordt als oorzaak de tegenspoed genoemd die haar en haar familie zijn overkomen. Het blijft onbenoemd wat die moeilijkheden geweest zijn. In Batavia, Semarang en later opnieuw Batavia (meer specifiek in Noordwijk) start en bestuurt ze scholen voor jonge vrouwen en onderwijst ze hen in de Engelse en Franse taal, handwerken en andere middelbare-schoolvakken. Dat doet ze tot ten minste 1856.
Naast (en na) haar carrière in het onderwijs schildert en tekent Guex de Coudray volop naar de natuur. Anders gezegd, de Indische bloemen en vruchten op de Amsterdamse tentoonstelling in 1857 weerspiegelen een langdurige fascinatie van Guex de Coudray voor de flora op Java. Ze vat zelfs het plan op om een album uit te geven. Dit levenswerk gaat helaas verloren in de brand die ook aan haar leven een einde maakt. De Indische bloemen en vruchten op de tentoonstelling in de kunstzalen van Maatschappij Arti et Amicitiae lichten dus een tipje van de sluier waarachter een levenslange passie en een verdwenen oeuvre schuilgaan.
Appendix
Batavia. 3 September 1864
Aankomst der mail.
In den avond van 31 Augustus kwam alhier ter reede het stoomschip Batavia, kapitein Nije, medebrengende de Europesche brieven tot 26 Julij en berigten tot 2 Augustus jl.
Een noodlottig ongeval heeft in den nacht van 22 op 23 Augustus jl. te Gadong (Demak) plaats gehad. Een 1 hevige brand, ten een ure ’s morgens ontstaan in een loods van den heer C. de Lagracinière, heeft in minder dan een uur die loods en de nabijgelegen woning van dien heer geheel vernield. En zijne echtgenoote heeft daarbij vreeslijke brandwonden bekomen, waaraan zij kort daarna overleden is.
Mevrouw de Lagracinière was onze gewezen stadgenoote, vroeger Mejufvrouw Adeline Guex de Coudray. Allen die het voorregt gehad hebben haar van nabij te kennen waardeerden haar hoog als een vrouw van de fijnste beschaving en uitnemende talenten. Zij had o. a. een album vervaardigd van alle op Java inheemsche planten, bloemen en vruchten, dat zij voornemens was in het licht te geven, en dat nu met alles wat zij en haar echtgenoot bezaten door de vlammen vernield geworden is. Haar neef, de heer Eugène de Bousquet, heeft met heldhaftige zelfopoffering getracht haar te redden en daarbij mede zeer ernstige brandwonden bekomen. De Heer en Mevrouw Lagracinière waren te zeer bemind en geacht, bij de bevolking, wier weldoeners zij waren, om aan kwaadwilligheid als oorzaak van den brand te kunnen gelooven, waartoe de omstandigheden anders aanleiding zouden geven.
– Bataviaasch handelsblad (3 september 1864), p. 3 via Delpher
Literatuur
- L.M. Janssen, ‘Janssens’ Indisch repertorium’, via Indische Genealogische Vereniging [online].
- E.M. de Bruijn-ter Denge, Het hervormde doopregister van Semarang 1849-1864, Bronnenpublikaties van de Indische Genealogische Vereniging, 4 (Den Haag 1995), p. 219 (doopregister Semarang 1861).
- Jacobus Anne van der Chijs, Het middelbaar school-onderwijs te Batavia gedurende de eerste helft van de 19e eeuw volgens officiëele bescheiden (Batavia: Kolff & Co, 1902), p. 40-45. [Delpher].
- Cat. Amsterdam, Arti et Amicitiae, Tentoonstelling van schilder- en andere kunstwerken van levende meesters, in de kunstzalen der Maatschappij Arti et Amicitiae ten behoeve van het Weduwen- en Weezenfonds (Amsterdam: erven H. van Munster & zoon, 1857), p. 6. [RKD Library]
Noten
[1] Nationaal Archief, Stamboek Oost-Indië Stamboeken Ambtenaren, 1814-1836, archief 2.10.01, inv. nr 3094, folio 496 [Nationaal Archief]. Het bericht wordt in verschillende Nederlandse kranten overgenomen. Zie ook ‘Binnenlandsche berigten’, Nederlandsche staatscourant (24 juni 1831), p. 2 [Delpher].
[2] Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden, voor den jare …, 1831 [volgnr 7], p. 575-576 [Delpher].
[3] Van der Chijs 1902, p. 40. Ook Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden, voor den jare 1835, volgnr. 3 (1835), p. 234-235 [Delpher].
[4] Van der Chijs 1902, p. 46. Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in het Koningrijk der Nederlanden, voor den jare 1850, volgnr. 8 (1850), p. 607 [Delpher] en Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen (1857), p. 78 [Google Books].
[5] Javasche courant (11 oktober 1843), p. 1 [Delpher].
[6] Almanak van Nederlandsch-Indië voor het jaar 1848 (Batavia: Lands-Drukkerij), p. 177 [Google Books].
[7] Algemeen verslag van den staat van het schoolwezen in Nederlandsch-Indië, onder ultimo Dec. 1852, door de Hoofd Commissie van onderwijs ingediend aan … den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië (Batavia: Lands-Drukkerij, 1853), p. 77 [HathiTrust Library]; Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen (1856), p. 65 [Google Books]; Algemeen verslag van den staat van het Schoolwezen in Nederlandsch-Indie … Afgesloten onder Ultimo 1857 (Batavia: W. Bruining, 1859), p. 200 [Google Books].
[8] Met betrekking tot het huwelijk, zie familiebericht in Java-bode: nieuws, handels- en advertentieblad voor Nederlandsch-Indie (20 oktober 1858), p. 2 [Delpher]. De initialen M.F.A. staan voor Maria Françoise Adelaide Guex de Coudray volgens Almanak van Nederlandsch Indië voor het jaar 1860 (Batavia: Lands-Drukkerij, 1860), p. 3 [Google Books].
[9] De Bruijn-ter Denge 2003, p. 219.
[10] E.M.H. Bousquet is Eugène Marie Henri Bousquet die vanaf 1848 de familienaam van zijn moeder aan vaders familienaam Bousquet mag toevoegen. Zie Nederlandsche staatscourant (2 maart 1852), p. 4 [Delpher]. Zijn moeder is Joséphine Mathilde Albertine Sylvie Guex de Coudray, geboren op 5 maart 1810 in Lausanne. Zij was de zus van Adeline Guex de Coudray. Joséphines echtgenoot Henri Adrien Louis Bousquet, luitenant-kolonel der genie in Oost-Indië, komt overigens ook dramatisch om het leven tijdens het oversteken van een rivier tijdens een militaire wandeling naar Kartiassa in 1854. Zie Nederlandsche staatscourant (29 juni 1854), p. 1 [Delpher]. Daarna hertrouwt Joséphine met Carel Marinus Hubertus Kroesen, majoor der infanterie Nederlands Indisch Leger. Zie Bijdragen tot de genealogie van twee families Kroesen, 2de druk (Den Haag: Stols, 1943), p. 26-27 [Delpher].