
In mijn verzameling voorhanden
In de 19de eeuw zijn tekenen en schilderen onderdeel van de opvoeding van kinderen in welgestelde families. Voor de ontwikkeling van tekentalent is echter een aantal zaken belangrijk, allereerst contacten met onderwijzers. Jonge mensen die in een gezin van professioneel kunstschilders of kunstgraveurs opgroeien, leren in het atelier van hun ouder(s), maar ook bevriende en gerelateerde (amateur)kunstenaars kunnen jongeren onderwijzen in tekenen en schilderen. Daarnaast is kunst in familiebezit een belangrijke voorwaarde. Vooral voor jonge vrouwen die geen of slechts beperkt toegang hebben tot onderwijs aan academies, maar zeker ook voor jonge mannen, is privaat kunstbezit een factor van belang. Via particulier kunstbezit komen zij in contact met kunst, om te bestuderen, te kopiëren en van te leren.
Kunstbezit
In de vroege 19de eeuw spelen kunstcollecties in familiebezit een prominente rol in de opvoeding van jonge mensen. Tekenen is immers vaak onderdeel van de opvoeding en daar hoort het tekenen naar voorbeelden bij, maar fotografische – laat staan digitale – reproducties zijn niet voorhanden. Jonge mensen oefenen zich dus vooral in tekenen door het kopiëren van originele schilderijen, aquarellen en tekeningen. Openbare collecties zijn er echter evenmin. Het vroege werk van jongeren die talent aan de dag leggen en zich verder in tekenen willen bekwamen, zijn dus vaak kopieën naar voorbeelden van gevestigde kunstenaars en kunstenaressen, meestal in particulier bezit in de nabije omgeving.

Jonge mensen tekenen dus naar voorbeelden in familiebezit of collecties in de nabije omgeving waar zij via (familie)contacten toegang kregen. Natuurlijk geldt dit voor jonge mannen, maar zeker ook voor vrouwen wier mogelijkheden om buitenshuis lessen te volgen, beperkt waren. Aan het begin van de 19de eeuw lieten academies immers nog niet of nauwelijks vrouwen toe.[1] Lees hierover bijvoorbeeld mijn artikel ‘Hoekje in de schuur’ over Elselina Röder die als docent aan de Rotterdamse academie werkte, maar ook in blogposts over schilderessen Sara Sartorius en Jeanne Rondeau besprak ik al vaker het belang van particuliere collecties voor het tekenonderwijs aan jonge vrouwen.
Verzamelaars
Een voorbeeld van een 19de-eeuwse familie van fervent kunstverzamelaars die tevens verschillende kunstenaars voortbrengt, is de Rotterdamse familie Van Stolk.
De bekendste verzamelaar uit deze familie is wellicht Abraham van Stolk, tevens de grondlegger van de Atlas Van Stolk.[2] Het is echter niet de enige van deze generatie Van Stolk die zich om de kunst bekommert. Zijn broer Jan wordt beschermheer van de Rotterdamse schilder Albertus van Beest en ook Adriaan van Stolk verzamelt kunst. Deze laatste van de broers vergaart vooral bekendheid vanwege zijn steun aan schilder George Hendrik Breitner en vanwege het latere geschil tussen mecenas en kunstenaar.
Adriaans dochter Anna Joanna van Stolk ontwikkelt zich eveneens als schilder met een opleiding aan de Haagse Academie van Beelden Kunsten. Rond 1880 vervolgt zij haar opleiding bij Jean-Jacques Henner en Emile August Carolus-Duran in Parijs. Bij gelegenheid van haar huwelijk met Sebastiaan Hoogewerff schrijft Abraham van Stolk nog een gedicht voor zijn nicht. De kunstverzamelaar bestempelt haar dan als zijn “kunstvriendin”.

Abraham van Stolk heeft zelf een dochter die eveneens Anna Joanna heet. Zij is echter 10 jaar ouder dan de genoemde kunstenares. Deze laatste Anna Joanna – niet de schilderes dus – en haar echtgenoot krijgen acht kinderen, onder wie Sara van der Hoeven.[3] Ook zij gaat schilderen. Ze maakt bijvoorbeeld een bijzonder geslaagd portret van haar grootvader Abraham van Stolk.
Kopie
Deze twee kunstenaressen, geboren in de tweede helft van de 19de eeuw, respectievelijk 1853 en 1869, krijgen beide de mogelijkheid om de academie te bezoeken. Anders is dat aan het begin van dezelfde eeuw. Dan speelt kunst in familiebezit vanzelfsprekend een grotere rol in de artistieke ontwikkeling van jonge vrouwen. Dat zal bijvoorbeeld het geval geweest zijn voor Johanna Ida van Stolk (1782-1847) die ook schildert, al is over haar weinig bekend.[4] Over haar schreef ik al eens in een stuk getiteld ‘Vrouwen in een kunstenaarsfamilie‘.

Het enige, nog bewaard gebleven werk van Johanna Ida van Stolk, die in december 1803 trouwt met Dionys van Nijmegen[5], is een kopie naar een stilleven van de Rotterdamse schilder Willem van Leen. Ter onderscheid signeert Van Stolk haar versie met ‘J.I. van Nijmegen geboren van Stolk’. Daar zij signeert met haar getrouwde naam, moet het werk wel na 1803 zijn gemaakt.
Behalve de signatuur zijn er nog enkele kleine verschillen tussen de twee composities. Bijvoorbeeld tekende Johanna de marmeren rand zonder profiel en liet ze de vliegende nachtvlinder achterwege. Van Stolk kopieert de aquarel dus getrouw, maar geeft toch er ook een eigen, zij het subtiele, draai aan.
Toegedacht
Als kunstenares profiteert Johanna Ida van Stolk wellicht van de kunstcollectie van haar oom Cornelis van Stolk.[6] Ook deze is immers verzamelaar. In 1835 laat hij per testament namelijk verschillende kunstwerken na aan zijn familieleden. Bovendien blijkt uit de testamentaire beschikkingen dat er nauw contact is tussen Johanna Ida van Stolks echtgenoot, Dionys van Nijmegen, en Cornelis van Stolk. Aan hem legateert Van Stolk op 16 juni 1835 immers een kunstwerk van Andreas Schelfhout:
Tot bewijs van mijne tevredenheid … bespreke ik aan [mijnen geachten neef, Dionys van Nymegen] het schilderij van den konstschilder Schelfhout, verbeeldende een winter, vroeger aan mijn afgestorvenen broeder Nozeman toegedacht. (Rotterdam, 16 juni 1835).
– Genealogie 1940, p. 277 via Delpher
Dionys van Nijmegen is zelf overigens afkomstig uit een dynastie van kunstenaars. Zowel zijn oom Gerard van Nijmegen en diens vrouw Susanna Catharina Vijgh als zijn grootvader Dionys, oudtante Barbara en overgrootvader Elias – allemaal met de achternaam Van Nijmegen – zijn kunstschilders.
Voorhanden
Johanna Ida van Stolk komt via haar schoonfamilie dus in aanraking met kunstschilders. Het speelt ongetwijfeld een rol in haar artistieke ontwikkeling, maar ook het kunstbezit van haar eigen familie zal van belang zijn geweest. Haar oom Cornelis van Stolk bezit immers verschillende kunstwerken waaronder ook werk van Van Leen. Op 26 mei 1825 laat hij namelijk aan zijn aangetrouwde nicht Jacoba Maria van Hoop:
een fruit- en bloemstuk, geschilderd door den Heer Willem van Leen, in mijne verzameling voorhanden, moetende dienen tot een bewijs van mijne genegenheid te haarwaards. (16 mei 1825).
– Genealogie 1940, p. 277 via Delpher
Het gaat hier waarschijnlijk niet om het werk dat Johanna Ida van Stolk na 1803 kopieert. Daarop is immers geen fruit te bekennen. Wel laat het zien dat de familie Van Stolk werk van Van Leen in haar bezit heeft. Het was voor Johanna Ida van Stolk dus mogelijk om Van Leens werk te bestuderen binnen de beschermende kaders van haar eigen familie.
Kunstbezit als voorwaarde
Het kunstbezit van de familie Van Stolk is een interessante casus voor verder onderzoek. Het zou bijvoorbeeld boeiend zijn om te bekijken hoe de familie Van Stolk met haar kunstcollectie familieleden de kans geeft om te leren tekenen en schilderen. Kunst in particulier bezit biedt immers mogelijkheden, vooral aan vrouwen die weinig toegang hebben tot academies, omdat die in de vroege 19de eeuw nog geen vrouwen toelaten of omdat de eigen familie een academische opleiding voor vrouwen niet gepast vindt. Kunst in familiebezit verschaft hen toch toegang tot voorbeelden om te bestuderen en om zich te oefenen in teken- en schildertechnieken.
Zo kopieert Johanna Ida van Stolk haar aquarel hoogstwaarschijnlijk naar een werk van Van Leen in familiebezit. Het voorbeeld laat zien dat privaat kunstbezit een belangrijke, niet te onderschatten factor vormt in de ontwikkeling van schilder- en tekentalent van vrouwen aan het begin van de 19de eeuw.
Noten
[1] Hanna Klarenbeek, Penseelprinsessen & broodschilderessen. Vrouwen in de beeldende kunst 1808-1913 (Bussum: Thott, 2012), p. 45. Klarenbeek doet de mogelijkheden voor jonge vrouwen in Nederland om zich in tekenen en schilderen te bekwamen uitgebreid uit de doeken. Lessen in de privésfeer was het meest gebruikelijk (p. 34-42), maar vrouwen kunnen in de eerste helft van de 19de eeuw ook terecht op tekenscholen en bij tekengenootschappen (p. 42-43). Hoewel Wendy Wiertz zich richt op adellijke vrouwen in België geeft ook haar proefschrift inzicht in het tekenonderwijs aan jonge vrouwen aan het begin van de 19de eeuw: Wiertz, Adellijk en artistiek. Amateurkunstenaressen met blauw bloed in België (1815-1914) (Leuven: Universitaire Pers, 2023), p. 23-47.
[2] Genealogie van het geslacht Van Stolk, uitsluitend voor de familie gedrukt (Van Waesberge, Hoogewerff & Richards, 1940), p. 152 en 169 [Delpher].
[3] Genealogie 1940 (n. 2), p. 171-172.
[4] Genealogie 1940 (n. 2), p. 132.
[5] Stadsarchief Rotterdam, DTB Trouwen, Oud Archief van de Stad Rotterdam (OSA), Rotterdam, archief 1-01, inv.nr. 1078, 18-12-1803, Stadstrouw [Stadsarchief Rotterdam].