Weerstand tegen watersnoodloterijen

Om geld in te zamelen voor liefdadigheidsinstellingen, organiseerde men vanaf de 15de eeuw geregeld loterijen in de Nederlanden. Ter illustratie: in 1592 kwamen de baten van een loterij in Amsterdam ten goede aan het Amsterdamse Dolhuis. De stap om ook na rampen geld op te halen met loterijen, was klein. Bijvoorbeeld was er in 1687 een loterij na een grote brand in Durgerdam en in 1694 na een hevige vuurzee in Grootenbroek. In de loop van de 19de eeuw ging men vervolgens loterijen op nationale schaal organiseren. Vooral watersnoodloterijen ontwikkelden zich in Nederland tot grote evenementen die veel aandacht kregen in de pers. Met die schaalvergroting groeide echter ook de weerstand tegen watersnoodloterijen. Niet alle kunstenaars waren immers van mening dat ze bevorderlijk waren voor de waardering van kunst, al dachten sommigen daarbij vooral aan zichzelf.

Prent met zilverprijzen van de loterij om geld in te zamelen na de brand in Grootenbroek
Anoniem naar Jan Luijken, Brand in Durgerdam en een uitstalling van de prijsobjecten, loterijprent, 1687. Amsterdam, Rijksmuseum, RP-P-1958-83. Bron: Rijksstudio

Incidentele misser

In 1861 deed het Antwerps Handelsblad verslag van een misser bij de voorbereidingen van een watersnoodloterij:

Een Antwerps kunstenaar had een schilderij gezonden aan een kunsttentoonstelling in Den Haag, maar het werk was per abuis op de expositie van de watersnoodloterij terechtgekomen. Vervolgens werd het kunstwerk verloot. Toen de misser aan het licht kwam, had een winnaar het schilderij al in ontvangst genomen. Daarop waren de bezorgdienst en de watersnoodcommissie genoodzaakt de schilder te vergoeden.

Vervolgens kon een journalist van de Utrechtse provinciale en stadscourant die het bericht uit het Antwerps Handelsblad kopieerde, het niet nalaten te schrijven:

Menig schilder zal nu wel zeggen: Och, ware mijne schilderij maar verkeerd bezorgd.

Utrechtsche provinciale en stadscourant (23 mei 1861) via Delpher

De schilder was er toch voordelig uitgekomen, lijkt de boodschap in de Utrechtse krant. Daarnaast liet de correspondent tussen de regels merken dat de wil van kunstenaars om deel te nemen aan dergelijke loterijen kennelijk niet vanzelfsprekend was.

De prijs van een lot

Sommige kunstwerken zouden meer moeten opleveren dan de prijs van een paar loten, was de gedachte, zeker wanneer men het liefdadige doel in ogenschouw nam. Een voorbeeld van die opvatting vinden we in het Dagblad van Zuidholland van 1861. Daarin schreef een journalist dat een anonieme eigenaar een kunstwerk van Titiaan had geschonken voor de watersnoodloterij. Dat werk was

fraaijer dan de Schilderij, welke Z.M. Koning Victor Emanuel onlangs voor meer dan 100,000 franken heeft aangekocht.

Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage (8 maart 1861) via Delpher

Met deze kostbare inzending leek de prijs van een lootje ineens wat aan de magere kant. De journalist van het dagblad vroeg zich dan ook af of er niet iemand was die deze Titiaan zou willen kopen voor een bedrag dat meer in overeenstemming was met de waarde. Immers, de watersnoodslachtoffers zouden flink geholpen zijn met de 4000 gulden die het kunstwerk in dat geval zou opbrengen.

Kunstwerken van de suikerbakker

Bovendien waren er zorgen over de devaluatie van kunst. In De watersnood in januari 1861 – dat in 1916 werd uitgegeven ten behoeve van de slachtoffers van een nieuwe watersnood – schreef de auteur over de watersnoodloterij:

Van af de Noord-Hollandsche sjees [chaise], tot de nederigste gave was er geschonken.

Van af de prachtigste schilderstukken tot de kunstwerken van den suikerbakker.

– Oude Hagenaar, in De watersnood in januari 1861 (1916), pp. 9-10 via Delpher.

Kunstproducten stonden en hingen tussen voorwerpen zonder artistieke waarde. Met andere woorden, alle prijsinzendingen – van artistiek vernuft tot huisvlijt – werden er gelijkelijk gewaardeerd. De anonieme schrijver – die zichzelf de “Oude Hagenaar” noemde – lijkt die combinatie van bescheiden objecten en prachtige kunstwerken te bejubelen, maar niet iedereen deelde die mening.

Watersnoodtentoonstelling van 1861 naar Carel Christiaan Antony Last
Carel Christiaan Antony Last, Watersnoodtentoonstelling van 1861, gedrukt in Den Haag, 1861, toonlithografie. Amsterdam, Rijksmuseum, RP-P-OB-89.106. Bron: Rijksstudio

Andere bewoordingen lezen we bijvoorbeeld in Samarangsch handels- en advertentieblad. Hierin schetste een journalist een ander plaatje na een bezoek aan de watersnoodtentoonstelling in 1880. Deze had volgens de correspondent:

het karakter eener uitdragerij … en al is aan de rangschikking daarvan nog zulk een zorg en talent besteed, een fraai geheel verkrijgt men er nooit door.

De locomotief: Samarangsch handels- en advertentieblad (25 mei 1880) via Delpher

De tentoonstellingsruimte ademde dus de sfeer van een winkel in gebruikt huisraad. Het gevolg daarvan was dat niet elke kunstenaar er graag werk zag hangen. Het trok de waarde van de kunstwerken omlaag, wat de weerstand tegen watersnoodloterijen in de hand werkte.

Een appel en ei

Een andere zorg was de bestemming van de prijsobjecten. Na een loterij kwamen kunstwerken soms in handen van mensen die de voorwerpen niet op de juiste waarde wisten te schatten of goed behandelden. Dat was tenminste de vrees:

Het gevolg van zulke loterijen is dikwerf, dat … bijdragen in handen vallen van onkundigen of onvermogenden, die het doek of paneeltje voor een appel en ei verkopen.

De locomotief: Samarangsch handels- en advertentieblad (25 mei 1880), via Delpher

Het gebrek aan waardering wekte de wrevel van sommige kunstenaars. Als voorbeeld daarvan noemde de journalist van de Semarangse krant aquarellist en graficus David Bles (1821-1899). Deze had voor de loterij van 1880 een schets van een oud-Hollandse baker (of kraamvrouw) ingezonden die voor één gulden was doorverkocht.

Voor Nieuws van de Dag was de tekenaar vervolgens in de pen geklommen. In een humoristische stuk had Bles gegrapt dat een Tadema die voor 1420 gulden was verkocht, dan wel 1420 keer zo veel waard moest zijn.

Litho van een jonge moeder of kraamvrouw, naar een ontwerp van David Bles
David Bles, Jonge moeder, gemonogrammeerd D.B., lithografie, 1880. Bron: Wikimedia

Ondanks de humoristische toon had Bles zijn verontwaardiging niet kunnen verbergen. De schilder had het met “bonhomie en vernuft” gebracht, schreef de journalist in de Semarangse krant, maar het ongenoegen van de kunstenaar “gebelgd … door de beleediging, die zijn kunst is aangedaan” spiegelde tussen de regels door. Bles voelde geen weerstand tegen watersnoodloterijen in het algemeen, maar was persoonlijk beledigd, zo bleek. Venijnig voegde de correspondent daaraan toe dat de tekening van Bles “wel eens zoo onbeduidend [zou] kunnen zijn, dat niemand lust had, zich met die baker op te schepen”. Uit deze woorden blijkt duidelijk het ongeduld van de journalist met de lange tenen van Bles.

Kritiek

Al met al nam de weerstand tegen watersnoodloterijen toe. De individuele en lokale initiatieven om geld in te zamelen na rampen waren in de loop van de 19de eeuw uitgegroeid tot grote evenementen waar schilderijen hingen tussen allerhande objecten, van huisraad tot etenswaar. Die grootschalige loterijen waren zeker niet langer naar ieders tevredenheid. In ieder geval lieten steeds meer kunstliefhebbers openlijk hun onvrede blijken. De devaluatie van kunst lag op de loer, zo redeneerden sommigen, al dachten sommige kunstenaars daarbij vooral aan de afnemende waarde van hun eigen werk.

Kritiek op specifieke inzendingen en donaties aan watersnoodloterijen was er ook. Daarover schrijf ik in een volgende post.


Meer zien en lezen?

Tot en met 24 september 2023 is in het Nederlands Zilvermuseum in Schoonhoven nog de tentoonstelling ‘Lot uit de Loterij’ te zien, met speciale aandacht voor overeenkomsten tussen loterijen toen en nu. De interesse ligt daar uiteraard vooral bij de zilverprijzen, en dus bij 16de- en 17de-eeuwse loterijen waar vooral zilver te winnen was.

Uiteraard waren loterijen niet de enige manier om geld in te zamelen na rampen. Voor een kleine inventarisatie van kunstenaarsinitiatieven na rampen in de 19de eeuw, zie ook mijn vorige post. Daar besteedde ik bijzondere aandacht aan de bijdragen van vrouwelijke kunstenaars. Die zijn niet altijd goed zichtbaar, maar dat is (uiteraard) niet terecht.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to Top