Stapsgewijze reconstructie
In de jaren 1980 komen er verschillende losse perkamenten bladen via een Duits antiquariaat op de internationale kunstmarkt. De rijk versierde bladen zijn afkomstig uit hetzelfde 15de-eeuwse getijdenboek, blijkens de overeenkomstige randversiering. Deze vertoont bovendien opvallende overeenkomsten met de prestigieuze Belles Heures van hertog Jean de Berry (The Metropolitan Museum of Art). Op verzoek van de Stichting Maelwael van Lymborch Studies en met een NWO Museumbeurs op zak ben ik daarna aan de slag gegaan met een stapsgewijze reconstructie van dit gedeconstrueerde getijdenboek. [1]
Mijn vorige post ‘Op weg naar een reconstructie’ ging over de aanloop naar de reconstructie en de stand van onderzoek. In deze post doe ik verslag van het reconstructieproces en opper ik een nieuwe theorie over de genese van dit getijdenboek. De reconstructie zelf is inmiddels te bekijken op de website van de stichting. Zie: Research Discovered Book of Hours – Maelwael van Lymborch Studies.
Standaard getijdenboek
Voor zover ik nu kan overzien, zijn er 81 bladen van dit gedemonteerde getijdenboek bewaard gebleven en deze bevatten vooral de standaardteksten van een getijdenboek. [2] Daarmee bedoel ik dat het vooral gaat om teksten die in vrijwel ieder getijdenboek voorkomen. Een typisch exemplaar bevat steevast een kalender, de Mariagetijden, de boetepsalmen en het dodenvigilie. Van deze onderdelen zijn in dit specifieke geval respectievelijk 5, 35, 9 en 21 bladen bewaard. (Zie Appendix 1) De overgebleven bladen met deze onderdelen – 70 in totaal – beslaan dus tezamen 84% van alle nog bekende folio’s.
Daarnaast zijn er nog 6 folio’s met gebeden, gewijd aan de drie-eenheid, Maria of afzonderlijke heiligen, namelijk Johannes de Doper, Petrus en Paulus (een gebed voor elk en één voor hen samen), Johannes, Jacobus, Stefanus, Laurentius, Martinus, Nicolaas, Antonius, Catharina, Maria Magdalena en Genoveva. Deze heiligen verraden niks over een persoonlijke voorkeur van een eventuele opdrachtgever, want het zijn uitsluitend de meest voorkomende heiligen, aangevuld met Genoveva die vooral populair was in Parijs.
Ook zijn 3 bladen met delen van votiefmissen bewaard evenals een blad met de korte getijden van het hl. Kruis. Ten slotte is er nog een blad met een fragment van Franse gebed Doulce Dame. Dit gebed, de kruisgetijden en votiefmissen komen zeker niet in alle getijdenboeken voor, maar wel in genoeg om evenmin uitzonderlijk te zijn.
Regio Parijs
Ondanks de veel voorkomende teksten, is er wel een globaal geografisch gebied aan te wijzen waar het publiek woont voor wie deze kopiist schrijft. Zoals gezegd is de heilige Genoveva, van wie het boek een gebed bevat, vooral geliefd in de regio rond Parijs. Dit stemt overeen met andere globale indicaties.
Allereerst zijn de meeste teksten in het Latijn maar bevat het boek ook een gebed en enkele rubrieken – teksten in rode inkt, ruber = rood – in het Frans. Ten tweede bevat het getijdenboek de versie van de Mariagetijden zoals die gebruikelijk was in de streek van Parijs.
In de juiste volgorde
Om de volgorde van de losse ongenummerde bladen te bepalen, was het nodig om te kijken waar de bladen op elkaar aansluiten. Om dit te kunnen beoordelen, transcribeerde ik eerst alle teksten. Dat wil zeggen dat ik het gotische schrift omzette naar moderne letters. Daarna zette ik de bewaarde bladen in een excellbestand (zie Appendix 2) met in één kolom de eerste woorden op het recto (de voorzijde van het blad) en in een andere kolom de laatste woorden op het verso (de keerzijde van hetzelfde blad). Omdat we te maken hebben met een getijdenboek dat bestaat uit standaardteksten, kon ik vervolgens aanvullen welke woorden hoogstwaarschijnlijk volgden op het verso. Tot slot kon ik zoeken of dit waarschijnlijke vervolg overeenkomt met één van de andere bewaard gebleven bladen.
Voor de technische gegevens en uitleg met betrekking tot de reconstructie verwijs ik graag naar Appendix 2. Daar doe ik bovendien in nog meer detail uit de doeken hoe ik exact te werk ben gegaan.
Ontbrekende bladen
Op basis van de waarschijnlijke teksten op de ontbrekende bladen en de tekstverdeling op de overgeleverde bladen kon ik bovendien vaststellen hoeveel bladen grofweg ontbreken (zie Appendix 3). Let wel, dit is niet bij elk onderdeel heel exact mogelijk. Soms blijft het slechts bij een benadering. Hoe meer tussenliggende bladen ontbreken, hoe globaler de schatting. Bovendien ligt van sommige onderdelen de tekst niet precies vast en kan die dus langer of korter geweest zijn.
Enkele voorbeelden:
Bij de metten – het eerste gebedsuur van de Mariagetijden – is precies duidelijk wat er ontbreekt. Van de metten zijn immers maar liefst 16 bladen overgeleverd (zie ook Appendix 1). Behalve het eerste folio, met daarop hoogstwaarschijnlijk een miniatuur van de Annunciatie, ontbreken er dan nog 2 tekstbladen.
Aan de andere kant is het onmogelijk exact te zeggen hoeveel gebeden tot heiligen het boek precies gehad zal hebben. Immers, na het laatste bewaard gebleven gebed, tot Maria Magdalena (Appendix 2: blad 72) kwam mogelijk geen ander gebed meer, maar het is evengoed mogelijk dat er nog enkele volgden.
Willekeurig publiek
Uit het onderzoek volgt kortom dat het waarschijnlijk om een niet-gepersonaliseerd boek gaat. Nergens blijkt dat de kopiist – die de tekst naar een voorbeeld kopieerde – een specifieke opdrachtgever voor ogen heeft. Qua tekstinhoud is het immers een getijdenboek van 13 in een dozijn. In ieder geval gebruikt de kopiist een voorbeeld of legger met een tekst die geschikt is voor een breed en ongedefinieerd publiek in Parijs of omstreken. Ook de losse bladen behoren daarmee tot een boek dat voor een breed scala aan mogelijke eigenaars geschikt was.
Sterker nog, er is nog een aanwijzing dat dit boek voor een willekeurige persoon geschreven is. Een van de bladen aan het begin van het dodenvigilie (Appendix 2, nr. 50; hierboven afgebeeld) bevat namelijk een gebed met daarin de zinsnede:
famuli tui N.
uw dienaar N.
Dezelfde frase is ook te lezen op een ander folio, het laatste bewaarde blad van het dodenvigilie (Appendix 2, nr. 66). De letter N staat hier voor nomen of ‘naam’. Daar vult de lezer vervolgens de eigen naam in. Het gebed met deze frase kan de kopiist dus overnemen in elk willekeurig getijdenboek zonder het te hoeven aanpassen voor een specifieke eigenaar. Met andere woorden, iedereen kan het getijdenboek gebruiken.
Uit de randversiering komt evenmin een opdrachtgever naar voren. De overgeleverde bladen bevatten immers geen wapens of andere persoonlijke kenmerken in de kantlijn die erop wijzen dat het boek voor een specifieke opdrachtgever gemaakt is.
Foto’s van miniaturen
Daarbij moet ik wel opmerken dat de miniaturen ontbreken en die kunnen eigendomskenmerken bevat hebben. Sterker nog, folio’s met miniaturen zijn voor verluchters geijkte plaatsen om persoonlijke kenmerken aan te brengen. Dat geldt vooral voor de eerste miniatuur van de Mariagetijden, meestal met een voorstelling van de Annunciatie. Vergelijk bijvoorbeeld een getijdenboek met wapen bij de Annunicatie in mijn post ‘Verschillende materialen’ of het eigenaarsportret van Catharine van Kleef in ‘Nobel en nederig’. Met de miniaturen kunnen dus zeker ook individuele details zijn verdwenen die meer hadden kunnen vertellen over de bestemming van het oog. Echter, op basis van het voorliggende bewijs moet ik concluderen dat er geen eigendomskenmerken (meer) zijn.
Enkele verloren miniaturen uit het getijdenboek zijn nog wel bekend van oude foto’s, met name van een Visitatiescène. Op deze voorstelling is de zwangere Maria te zien die op bezoek gaat bij haar nicht Elisabeth.
Ook is er een uitsnede bewaard van een foto van een tweede miniatuur. hiervan is geen beeld bewaard waarop de volledige miniatuur te zien is. De oude foto toont slechts een detail van een omkijkende man met een kap over het hoofd, een lange stok in de hand. Vanwege visuele parallellen vermoed ik dat het hier om een fragment van de Vlucht naar Egypte gaat.
Behalve deze twee oude foto’s is er geen beeld van de miniaturen in het getijdenboek, al zal de codex er oorspronkelijk zeker meer bevat hebben. Omdat de Visitatie en (een deel van) wat waarschijnlijk de Vlucht naar Egypte is, bewaard zijn, is het wel waarschijnlijk dat het boek de gebruikelijke cyclus van acht miniaturen bij de Mariagetijden gehad heeft.
Gebruikelijke miniatuurcyclus
Bij de Mariagetijden zijn dit meestal 8 miniaturen, omdat de getijden bestaan uit 8 gebedsuren (getijden) die elk bij een specifiek deel van de dag hoort, namelijk de metten, lauden, priem, terts, sext, none, vespers en completen. Elk van die 8 delen is vaak voorzien van een miniatuur. Daarbij gaat een voorstelling van de Visitatie normaliter vooraf aan de lauden, het tweede uur van de Mariagetijden. De miniatuur van de Vlucht zat mogelijk bij de vespers of, net als in het getijdenboek Belles Heures, bij de completen.
‘Dergelijke miniatuurcycli zijn een gebruikelijk onderdeel van de decoratie en tevens belangrijke hulpmiddelen bij het bidden. Met behulp van de afbeeldingen kan de gelovige zich bij het bidden steeds een belangrijke passage uit het leven van Maria of Christus voor ogen houden, die elkaar chronologische opvolgen. Met het bidden van de getijden bracht men zo het dagelijkse verloop van tijd in verbinding met de levensloop van Maria. Het bidden van de getijden was dus een manier om de dagelijkse tijd te van een religieuze lading te voorzien.
Ook zal er waarschijnlijk aan de boetepsalmen en dodenvigilie een miniatuur vooraf zijn gegaan. Het boek bezat dus oorspronkelijk ten minste 10 miniaturen en wellicht meer.
Betekenis van de lelie
In de bladen wijst niets op een herkomst uit de bibliotheek van Jean de Berry, ook niet na de reconstructie. Er is geen enkele verwijzing naar een specifieke opdrachtgever.
Ook zijn de minuscule lelies waarover Dückers uitvoerig spreekt in ‘An Unrecorded Book of Hours’ (2022), mijns inziens geen overtuigende reden om deze bladen aan de koninklijke familie te koppelen. Immers, de Franse lelie was een algemeen symbool dat nier pers se naar een specifieke familie verwijst. Bovendien gaat het om kleine witte lelies en niet om gouden, zoals in het wapen van de Franse koninklijke familie Valois.
Eerder is de lelie hier een symbool van Maria, die vaak met een lelie(scepter) wordt afgebeeld. De lelie is daarom simpelweg een toepasselijke decoratie van een getijdenboek dat immers bovenal was gewijd aan Maria.
Secundo folio
Ten slotte is er geen match met een vermelding in de inventaris van de bibliotheek van Jean de Berry (zie opnieuw ‘An Unrecorded Book of Hours’ 2022, p. 18-21) . Deze inventaris noemt enkele getijdenboeken die verloren zijn gegaan (of nog niet zijn geïdentificeerd), maar die in de omschrijving aangeduid worden met de eerste woorden op het tweede blad van de Mariagetijden: het secundo folio. Ook het onderhavige getijdenboek bevat de Mariagetijden en heeft dus zo’n secundo folio – of tweede blad – gehad.
Inmiddels heb ik dit blad kunnen identificeren (zie Appendix 2, blad 1). De eerste woorden van het secundo folio in dit getijdenboek zijn ‘[conspi]cit. Dominus tecum’ en gaat vervolgens verder met de tekst van psalm 94 (“Quoniam ipsius est mare”).
Deze tekst stemt niet overeen met vermeldingen in de inventaris. [3] Hiermee kunnen we dus niet vaststellen dat het getijdenboek inderdaad afkomstig is uit de bibliotheek van de hertog van Berry.
Margeverluchting in de hoofdrol
Het getijdenboek is, zoals eerder vastgesteld, niet gepersonaliseerd. Ook al zijn er overeenkomsten met het beroemde getijdenboek van de hertog van Berry, bekend als de Belles Heures, de uitvoering is van een mindere kwaliteit. Anders gezegd, de mogelijke opdrachtgever van dit standaard getijdenboek bespaarde op de uitwerking. Er waren immers verluchters van het tweede garnituur aan het werk, met minder statuur dan de ouvriers van de hertog van Berry.
De minder fijne uitvoering van het getijdenboek komt vooral tot uitdrukking in de miniaturen. Hiervan zijn maar een paar oude foto’s overgeleverd, toch is het verschil in kwaliteit met de Belles Heures in een oogopslag duidelijk. Bovendien wijst niets erop dat de miniaturen in dit getijdenboek uitzonderlijke onderwerpen hebben. Eerder kiest de mogelijke opdrachtgever voor een standaardcyclus van gebruikelijke voorstellingen in een getijdenboek.
Meest bijzonder aan dit getijdenboek is dus de margeverluchting. Die speelt de hoofdrol, zou je kunnen zeggen. De herhaling op iedere pagina maakt het getijdenboek in zijn totaliteit toch tot een luxe en kostbaar exemplaar ondanks de minder fijne uitvoering. Deze kostte de verluchter(s) immers de meeste inspanning, ook al is de uitvoering minder verfijnd dat in de Belles Heures van de hertog van Berry.
De uitvoering zal het toch enigszins kostbare project betaalbaar hebben gehouden. Voor de meeste mensen, ook die aan het hof van Berry, was een project als de Belles Heures immers onbetaalbaar en onbereikbaar.
Afwerking
Dat we hier te maken hebben met een standaardgetijdenboek in een iets minder zorgvuldige uitvoering blijkt ook wel uit de afwerking. Soms bleef er bijvoorbeeld iets onaf. Ter illustratie, een blad met de tekst van de vespers – het zevende gebedsuur van de Mariagetijden – eindigt met een onvoltooide regelvuller na het laatste woord humiles.
De verluchter had het halve ruitje na humiles verder moeten invullen, zoals in het voorbeeld (detail) ernaast, maar dit is nooit gebeurd. Het halve ruitje bleef open en dus onaf.
Het is een slordigheidsfoutje. Tegelijkertijd geeft het een aardig kijkje in de totstandkoming van de decoratie die kennelijk in stappen plaatsvond. Immers, een gefaseerde werkwijze verklaart waarom het detail maar ten dele is afgerond. Op basis van de onvoltooide regelvuller lijkt het waarschijnlijk dat de verluchter eerst alle zwarte lijnen aanbracht – mogelijk per blad, waarschijnlijk per katern – en daarna de gele pigmenten (in de bolletjes). Ten slotte vulde deze de regelvullers verder in. In dat stadium pas vergat de schilder(es) de halve ruitvorm af te ronden.
Vormgeving naar voorbeeld
De overeenkomsten van de losse bladen met de Belles Heures staan buiten kijf, maar terugkijkend beperken de overeenkomsten zich toch vooral tot de vormgeving. Juist die formele overeenkomsten, zoals de tekst in twee kolommen en kleine lelies in de uitlopers en regelvullers, zijn makkelijk naar voorbeeld te kopiëren, zeker zoiets repetitiefs als de rankenversiering. Desalniettemin gaat het om een of meer verluchters die goed bekend waren met de Belles Heures. Het is daarom nog steeds mogelijk dat dezelfde margeverluchter meewerkte aan de twee getijdenboeken. Voor de miniaturen daarentegen was zeker een andere verluchter dan de Belles Heures verantwoordelijk en bovendien één van het tweede garnituur.
Op basis van het voorgaande luidt een mogelijke – mijns inziens zelfs waarschijnlijke – hypothese over de genese van het getijdenboek als volgt:
Ook al bevat het getijdenboek geen eigendomskenmerken, het lijkt onwaarschijnlijk dat er geen opdrachtgever is geweest voor een dergelijk luxueus getijdenboek. Mogelijk hebben we hier zelfs te maken met een getijdenboek, geïnitieerd door iemand uit de directe omgeving van de hertog. Deze persoon kent de Belles Heures en bewondert daarin kennelijk vooral de uitbundige margedecoratie op iedere pagina die de Belles Heures zijn rijke uitstraling geeft. Deze persoon vraagt vervolgens om een standaard getijdenboek met decoratie zoals in het door hem of haar bewonderde voorbeeld.
Bij de opdracht gaat de aandacht vanaf het begin vooral uit naar de margedecoratie, meer dan naar de miniaturen. Met andere woorden, de margedecoratie moet vanaf het begin de hoofdrol spelen. Het getijdenboek krijgt zo de luxe uitstraling van een rijk gedecoreerd manuscript met decoratie op iedere pagina, hoewel de opdrachtgever bespaart. De inhoud en de miniaturen zijn immers zoals we die kennen van het gros aan getijdenboeken in de regio van Parijs aan het begin van de 15de eeuw.
Aanstekelijke bibliofilie
Het laatste is waarschijnlijk nog niet gezegd over de herkomst van de losse bladen. Mogelijk komen er in de toekomst nog meer delen van dit getijdenboek boven water, zoals uitzonderlijke teksten of de Annunciatieminiatuur, waarop wel persoonlijke kenmerken te zien zijn. Zoals het er nu voorstaat lijkt er echter een alternatieve verklaring mogelijk te zijn voor de overeenkomsten tussen de losse bladen en de Belles Heures. Waarschijnlijker dan een verloren getijdenboek uit de bibliotheek van Berry, hebben we te maken met een getijdenboek met overdadige margedecoratie naar voorbeeld van de illustere Belles Heures, maar van een mindere uitvoering, wellicht voor iemand uit de nabije omgeving van de hertog.
De meerwaarde van deze hypothese is dat deze niet alleen uitgaat van de overeenkomsten met de Belles Heures, maar ook de verschillen in ogenschouw neemt. De voorgestelde verklaring is bovendien in lijn met de context. De hertog van Berry zelf kijkt ook voortdurend om zich heen naar de boeken die zijn familieleden bestellen en reageert daarop met nieuwe opdrachten voor (getijden)boeken, zo beschreef kunsthistoricus Roger Wieck (in cat. Nijmegen 2005, p. 121-133). Wellicht is de bibliofiele afgunst van de hertog even inspirerend voor mensen in zijn nabijheid, als de boeken in zijn bibliotheek an sich.
Al met al illustreren de losse bladen wonderwel hoe afzonderlijke aspecten van de Belles Heures de hertog en zijn omgeving tot verdere boekproductie aanzetten. Kennelijk genereert ook de buitengewoon rijke margedecoratie in de Belles Heures voldoende bewondering om afzonderlijk navolging te krijgen.
Noten
[1] Het hier gepresenteerde onderzoek met de reconstructie was mogelijk vanwege een NWO Museumbeurs (project nr. 33321002). Bovendien kreeg ik veel ondersteuning van de Stichting Maelwael Van Lymborch Studies, vooral in de personen van André Stufkens en Jacobus Trijsburg. Deze stichting bracht niet alleen veel van de nodige fondsen bijeen, vooral voor een gelijktijdig uitgevoerd en hiermee verbonden onderzoek naar sporen van dierlijk DNA in middeleeuws perkament, maar faciliteerde ook veel van mijn werkzaamheden Ik ben de stichting hiervoor ontzettend dankbaar. De reconstructie in de vorm van de gefotografeerde bladen in de juiste volgorde verschijnt op de website van de stichting: Research Discovered Book of Hours – Maelwael van Lymborch Studies.
[2] Ongetwijfeld bevinden zich nog ongetraceerde delen van dit getijdenboek – dat immers al sinds de jaren ’80 als losse bladen op de markt is – in ongeïdentificeerde (particuliere) collecties. Hopelijk maken zich in de nabije toekomst nog verzamelaars kenbaar. Vooral de miniaturen uit dit boek zouden meer over de genese kunnen prijsgeven en mijn hypothese kunnen bevestigen dan wel een nieuwe theorie aannemelijk kunnen maken.
[3] Dückers (2022, p. 20-21) noemde als mogelijke getijdenboeken vooral twee entries in de inventaris: Eén meldt als secundo folio ‘Stirpis’, de andere ‘sunt omnes fines’. Beide stemmen niet overeen met het getijdenboek waaruit de losse bladen komen.
Literatuur
- Rob Dückers, ‘An unrecorded Book of Hours for John, Duke of Berry’, Maelwael van Lymborch Studies, vol. 2 (2022), p. 3-31.
- Cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, De Gebroeders Van Limburg. Nijmeegse meesters aan het Franse hof, 1400-1416, red. Rob Dückers en Pieter Roelofs (2005)
- daarin o.a. Roger S. Wieck, ‘Bibliofiele afgunst en de handschriften van opdrachtgever Jean de Berry’, p. 121-133.
Voor meer uitleg bij codicologische termen, zoals getijdenboek, rubriek, katern, custode, etc., verwijs ik graag naar Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek, red. G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis (2002), te raadplegen via DBNL.
Appendix 1 – Inhoud
In onderstaande tabel staan de onderdelen die het getijdenboek, overgeleverd in losse bladen, in ieder geval bevatte. Tussen haakjes staat in de tweede kolom het aantal ontbrekende bladen. Van sommige onderdelen is dit uiteraard preciezer in te schatten dan van andere.
Met de bewaard gebleven teksten van in totaal 81 bladen als uitgangspunt kom ik op 76 tot 93 niet-getraceerde bladen. Van bijna de helft of meer is dus geen afbeelding voorhanden. Uiteraard is het mogelijk dat de codex daarnaast nog andere onderdelen bevatte.
Onderdeel | Bladen bewaard (ontbrekend) vgl Appendix 3 | Overeenkomende nrs in Appendix 2 |
Kalender | 5 (7) | niet in Appendix 2 |
Mariagetijden | ||
– Metten | 16 (2) | 1-16 |
– Lauden | 8 (1) | 17-24 |
– Priem | 2 (3/4) | 25-26 |
– Terts | 0 (5/6) | |
– Sext | 0 (5/6) | |
– None | 1 (4/5) | 27 |
– Vespers | 4 (1/3) | 28-31 |
– Completen | 4 (4/5) | 32-35 |
Boetepsalmen en litanie | 9 (6/7) | 36-44 |
Korte getijden van het hl. Kruis | 1 (6/7) | 45 |
Dodenvigilie | 21 (14) | 46-66 |
Suffragia | 6 (5/8) | 67-72 |
Votiefmissen | 3 (9/13) | 73-75 |
Gebed Doulce Dame | 1 (4/5) | 76 |
Totaal (ontbrekend) | 81 (76/93) |
Appendix 2 – Volgorde
De onderstaande tabel bestaat uit 76 regels. Elk nummer is een afzonderlijk folio. Kolom 1 bevat de eerste woorden op het recto (voorzijde van het betreffende blad) kolom 2 de laatste woorden op het verso (of keerzijde van het blad). De derde kolom ten slotte bevat de waarschijnlijke woorden op het recto van het volgende blad. Met deze gegevens kon ik de volgorde bepalen. Immers, de woorden in de eerste kolom moeten overeenkomen met de woorden in de laatste kolom op de voorgaande regel.
Een voorbeeld:
Nummer 1 van de bewaard gebleven tekstbladen begint op het recto met de tekst ‘cit. Dominus tecum’ en eindigt op het verso met ‘parasti natus’ (regel 1 in de bovenstaande tabel, kolom 1 en 2). De woorden ‘parasti natus’, onderdeel van een hymne tot Maria, worden normaliter gevolgd door de tekst ‘hinc deus est corpore’ (aangegeven in rood in de derde kolom). Met deze woorden begint inderdaad een ander bewaard gebleven blad. Daarvan luiden immers de eerste woorden ‘hinc deus est corpore’ (aangegeven op regel 2). De laatste woorden van dat tweede blad zijn ‘est nomen tuum uniuer’ en ook die vinden een vervolg op een bewaard gebleven blad (regel 3). En zo verder.
Custoden
Eventuele custoden heb ik in vet lettertype en tussen vierkante haken aangegeven. Een custode is een extra woord aan het einde van een katern, buiten de tekstspiegel geplaatst, waarmee de kopiist aangeeft met welk woord het volgende katern moet beginnen. Hiermee garandeerde de kopiist de juiste volgorde van de katernen binnen de codex. Een voorbeeld is [Et concupiscet] op blad 6. Andere custoden zijn [paciones] op blad 21, [filio] op blad 41, [inimicus] op blad 52, [abraham] op blad 64 en tot slot [dona] op blad 74.
Aansluiting
De grijs gemaakt velden geven aan of het betreffende recto of verso inderdaad aansluit op een ander bewaard gebleven blad. De wit gebleven velden geven dus lacunes aan. Dit kunnen gaten zijn van maar één folio, maar soms zijn het er zeker meer. Zoals gezegd, betreffen de lacunes de miniaturen, maar nog meer tekstbladen. Naarmate de lacunes verder in het boek zit worden de gaten tussen de opeenvolgende bladen opvallend genoeg groter. In enkele gevallen gaat het mogelijk om miniaturen, bijvoorbeeld aan het begin van het gebed Doulce Dame, maar de meerderheid van de ontbrekende bladen waren tekstbladen. Hiervoor heb ik nog geen goede verklaring. Het kan zijn dat het hier mogelijk om minder gebruikelijke teksten ging die vanwege hun uitzonderlijkheid wellicht sneller verkocht zijn en daarom (nog) niet getraceerd.
Onderdelen
Let wel, in deze tabel zijn niet de 5 bewaard gebleven bladen van de kalender opgenomen. De volgorde daarvan ligt immers voor de hand. De tabel beschrijft dus in totaal 76 tekstbladen. Samen met de kalenderbladen – de maanden maart, april, juli, augustus en november – zijn er dus momenteel in totaal 81 bladen bekend.
Nogmaals, nrs 1 t/m 35 zijn de bladen van de Mariagetijden, nrs 36 t/m 44 de boetepsalmen met litanie, nr. 45 is het enig bekende blad van de hl. Kruisgetijden en nrs 46 t/m 66 zijn het dodenvigilie. Daarna volgen nog 6 bladen met gebeden tot de heiligen (nrs 67 t/m 72), votiefmissen (nrs 73 t/m 75) en een blad van het gebed Doulce Dame.
Appendix 3 – Collatie
Enkele folio’s hebben nog de custoden die aanduiden dat het katern bij dit folio eindigde. Zie hiervoor ook Appendix 2. Uitgaande van een regelmatige opbouw kan ik een theoretische collatieformule van 22 katernen destilleren. Let wel: het gaat hier nadrukkelijk om een theorie en ik pretendeer niet dit de daadwerkelijke collatie van het getijdenboek is geweest. De hypothetische formule diende slechts om een inschatting te kunnen maken van het aantal ontbrekende bladen.
De 81 bekende bladen (met dikkere lijn aangegeven) hebben een nummer dat overeenkomt met de nummering in Appendix 2. Drie van die bladen ken ik slechts van oude foto’s die alleen een recto (voorzijde) dan wel een verso (keerzijde) van een blad laten zien. Deze heb ik in de collatieformule hierboven aangeduid met een zigzaglijn (nrs 16, 42 en 43). Zes bladen (nrs 6, 21, 41, 52, 64 en 74) hebben een rood gedeelte. Dat zijn de bladen met een custode op het verso.